Het zal begin jaren tachtig zijn geweest. Ik schreef mijn proefschrift over groepsgeweld. Een eenzaam bestaan op de universiteit. De godganse dag opgesloten in een klein hokje en maar lezen en nadenken. Af en toe wat schrijven en schrappen. De afwisseling bestond vooral in het verzorgen van colleges. Wij, wetenschappers, keken enigszins neerbuigend neer op het plebs dat in de advocatuur werkzaam was. En ook rechters, studenten en leden van het Openbaar Ministerie kwamen er niet best af. Nitwits en gluiperds van het zuiverste`water. Nee, dan de erudiete wetenschapper, die de ongekende luxe heeft zich met zijn ziel en zaligheid te storten op zijn specialisme. Nog steeds ben ik er van overtuigd dat doceren “de” manier is om het vak te beheersen en dat het schrijven van een proefschrift een unieke gelegenheid biedt om juridisch de diepte in te gaan. Tijdens mijn onderzoek stuitte ik op een even hilarische als unieke uitspraak over een verdachte van groepsgeweld. In die tijd werden rechten van verdachten nog serieus genomen en had de Hoge Raad beslist dat iemand die deel uitmaakt van een groep van waaruit geweld werd gepleegd, uitsluitend kon worden veroordeeld wanneer er bewijs was dat hij of zij zelf geweld […]