De geniale en vergeten komiek W.C. Fields had niet alleen een bloedhekel aan kleine kinderen. Ook het bloed van bankiers kon hij wel drinken. Dat laatste heb ik met hem gemeen. Pure jaloezie overigens, van mijn kant. Althans grotendeels. Mede daarom las ik de beslissing van het Hof Den Haag in de Liborzaak (ECLI:NL:GHDHA:2015:1204) met gepaste weerzin.
Op 19 mei j.l. oordeelde dat Hof namelijk dat de Rabo, die haar klanten wereldwijd voor honderden miljoenen had belazerd, niet mocht worden vervolgd. Ook de medewerkers van de bank ontsprongen de dans. Een beperkt aantal ex-medewerkers van de Rabo wordt in het buitenland vervolgd. Daar wel dus. Hier niet, want dat is in strijd met het verbod van dubbele strafvervolging.
De zaak is ingewikkeld en ik zal u niet vermoeien met termen als traders, submitters, renteswaps, low balling etc.. We noemen het beestje maar bij de naam: fraude. De klanten waren de dupe geworden van de malafide praktijken van handelaren die met de Liborrente knoeiden. De daarvan afhankelijke financiële producten waren als gevolg daarvan in waarde gedaald en klanten van de Rabo die daarin hadden geïnvesteerd, raakten in zwaar weer. De handelaren daarentegen konden hun handelsposities optimaliseren, waardoor zij een hogere beloning ontvingen. En ook de Rabo werd er bepaald niet minder van. Zij ging door de lage rente door voor een uitermate solvabele bank en dat was ook voor interbancaire leningen van belang.
Dit alles speelde zich af in pakweg de jaren 2005-2010. Signalen over manipulaties met de Liborrente werden door de leiding niet opgepikt of simpelweg genegeerd. Dat noemen we in gewoon Nederlands mismanagement. De misstanden kwamen pas in volle omvang aan het licht na uitgebreid onderzoek. In Nederland werd dat verricht door de DNB en de FIOD. De Rabo trof op 29 oktober 2013 uiteindelijk een schikking met het Openbaar Ministerie. Voor 70 miljoen euro werd strafvervolging “afgekocht”. Wereldwijd ging het om een bedrag van 774 miljoen.
In de overeenkomst waarin de schikking werd vastgelegd liet de Rabo weten dat zij geen schuld bekende. En “en passant” werd door het Openbaar Ministerie verklaard dat werd afgezien van het instellen van vervolging of enige andere wijze van strafrechtelijke afdoening tegen huidige medewerkers van Rabobank, behoudens voor het geval dat het Openbaar Ministerie over informatie komt te beschikken die het ten tijde van ondertekening van deze Vaststellingsovereenkomst niet kende met betrekking tot de rol van de desbetreffende medewerker. Een meer dan gulle geste! Maar het hoe en waarom is onduidelijk.
De schikkingsovereenkomst getuigt van een verschil van mening tussen de partijen over het daderschap van de Rabo. De bank zelf vindt van niet. Het Openbaar Ministerie stelt dat de Rabo wel dader is. Het Hof is het daarmee eens omdat de gedragingen (submissions) tot de normale bedrijfsactiviteiten behoorden en direct leidinggevenden op de hoogte waren, maar niet ingrepen. Dan lijkt het inderdaad redelijk om de fraude toe te rekenen aan de rechtspersoon. Er is immers in de sfeer van de rechtspersoon gehandeld. In dit geval dus de Rabo. Daarvan kan namelijk sprake zijn als de gedraging is verricht door iemand die werkzaam is voor de rechtspersoon, als de gedraging past in de normale bedrijfsvoering, als de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest of binnen de rechtspersoon met betrekking tot de strafbare feiten sprake was van beschikking en aanvaarding. Het Openbaar Ministerie sleepte de Rabobank echter niet voor de rechter, mar volstond met een schikking.
De gedupeerde klanten pikten dit niet en dienden een klacht in bij het Hof Den Haag. Zij wilden strafvervolging van de bank, de leden van de Raad van Bestuur en medewerkers van de bank, maar kregen nul op het rekest. Het Hof sprak zelfs een veto uit over een nader onderzoek. Juridisch valt op de beslissing niet zoveel af te dingen. Maar maatschappelijk is het onverteerbaar, zeker in deze tijd. En het toont eens te meer aan dat ons strafrecht niet goed is toegesneden op dit soort praktijken. De regeling van strafrechtelijke aansprakelijkheid is hopeloos verouderd en schiet schromelijk te kort. Aan het bewijs van fraude door een “rechtspersoon” als de Rabo worden veel te hoge eisen gesteld en datzelfde geldt voor de daarvan afgeleide aansprakelijkheid van het topmanagement. Zij zijn min of meer “untouchable”.
De kern van het probleem is deels gelegen in het stelsel van strafrechtelijke aansprakelijkheid en deels in de wijze waarop de rechtspraak het daderschap en de strafrechtelijke aansprakelijkheid heeft ingevuld. Een bank is een rechtspersoon en valt onder artikel 51 Wetboek van Strafrecht. Mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan kan een bank dader of medeplichtige zijn. Het topmanagement van een bank kan op grond van dit wetsartikel nooit dader zijn. Maar wel aansprakelijk. Voorwaarde is dan weer dat de bank dader is. Onnodig gecompliceerd. Daarbij komt dat een bank natuurlijk niet tot gevangenisstraf kan worden veroordeeld. Blijft over een boete. En omdat de bank al met het Openbaar Ministerie had geschikt, zag het Hof in het opleggen van een geldboete geen toegevoegde waarde. Ja, ja. Van een strafrechtelijke geldboete gaat een veel sterker maatschappelijk signaal uit dan van een schikking, zeker als die schikking geen schuldbekentenis inhoudt. Het Hof gaat daar wel erg gemakkelijk aan voorbij.
Wat het topmanagement betreft maakt het Hof het helemaal bont. De leden van de Raad van Bestuur wordt verweten dat zij signalen over rentemanipulaties over het hoofd hebben gezien en niet tijdig hebben opgetreden. Maar uit het onderzoek niet blijkt dat zij “in het begin” op de hoogte waren van de manipulaties gaan zij volgens het Hof vrijuit. Een premie op laksheid en inertie. De hoogste tijd dat hierin verandering komt. En het materieelrechtelijk stelsel van aansprakelijkheid biedt daarvoor ruimte. Want als bestuurders van een rechtspersoon geen daders zijn, maar “slechts” als leidinggever of opdrachtgever vervolgbaar en aansprakelijk zijn, zou het strafrechtelijk verwijt nu juist gelegen moeten zijn in inertie, indolentie en oblomovisme.
En de snoepgrage medewerkers dan? Het Hof geeft de medewerkers er fiks van langs. Zij zijn strafbaar omdat zij opzettelijk en uit eigen gewin de submissions hebben beïnvloed. En dat is in strijd met de artt. 225 en 334 Sr. Maar tijdens het prudentiële onderzoek door Nederlandse (DNB) en buitenlandse toezichthouders zijn fundamentele strafrechtelijke waarborgen en beginselen met voeten getreden. Een van die beginselen is dat niemand mag worden gedwongen mee te werken aan zijn eigen veroordeling (nemo tenetur-beginsel). Tijdens het prudentiële onderzoek moesten betrokkenen echter informatie verstrekken en vragen beantwoorden. Ook als zij eigenlijk verdacht werden. Het zwijgrecht telde niet. Gevolg daarvan was dat het verzamelde bewijs juridisch onbruikbaar is en medewerkers die nog wel voor de Rabobank werken als gevolg daarvan dus niet met succes kunnen worden vervolgd. Het onderzoek door toezichthouders had dus als een virus het strafrechtelijk onderzoek besmet. Nader onderzoek is daardoor ook geïnfecteerd en zou volgens het Hof teveel tijd vergen. Dat lijkt mij te billijken, al toont het aan dat internationaal onderzoek is losgezongen van nationale standaarden.
Voor de weinigen die nog menen dat we in een democratische rechtsstaat leven, zou er reden zijn om het initiatief aan de wetgever te laten. Maar laten het parlement en de regering nu bij uitstek bestaan uit nazaten van Oblomov. Ik heb er geen vertrouwen in. Slavenburg had gelijk: “Zalig zijn de onwetenden”.
Copyright@Wedzinga2015