Mr. W. Wedzinga

Over Strafrecht en nog veel meer

                                                        

25 september 2014

De onzichtbare getuige in het voortbouwend appel

Dat de strafrechter getuigen op de zitting aan de tand voelt, is in onze strafrechtsprakrijk eerder uitzondering dan regel. We zijn ver afgedwaald van de orale traditie. Het strafprocesrecht in onze zelfverklaarde rechtsstaat heeft in toenemende mate civielrechtelijke trekken gekregen. Gemengd met elementen uit het common law systeem (adversarial system). Dat is niet zonder gevaar. Het heeft namelijk tot gevolg dat de verdachte afhankelijker wordt gemaakt van de kennis en kunde van zijn advocaat. En daarmee is het niet zelden bedroevend gesteld. De hoop is dan dat de rechter de verstoorde balans weer enigszins herstelt. Maar die hoop is vaak ijdel. Rechters gaan steeds vaker gebukt onder efficiency en tijdsdruk en worden afgerekend op afgedane zaken. Op 1 maart 2007 is de ‘Wet stroomlijnen hoger beroep’ ingevoerd. Artikel 415, tweede lid, Sv verwoordt de bedoeling van die wet als volgt: “Het gerechtshof richt het onderzoek ter terechtzitting op de bezwaren die door de verdachte en het openbaar ministerie worden ingebracht tegen het vonnis, in eerste aanleg gewezen, en op hetgeen overigens nodig is.” De ene rechter houdt er strikt de hand aan en de andere rechter heeft er lak aan. Beide gezichtspunten zijn verdedigbaar. Want het mes snijdt aan twee […]
4 juni 2014

Roekeloosheid in het verkeer

In de dogmatiek van het strafrecht wordt onderscheid gemaakt tussen opzet en schuld. De grens is lang niet altijd eenvoudig te bepalen. Verre van dat zelfs. Opzet impliceert willens en wetens. Bij schuld (vaak “culpa” wanneer de delictsomschrijving spreekt van “aan zijn schuld te wijten zijn“) ontbreekt de wil om bijv. iemand van het leven te beroven. Er is sprake van een “aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid”. Die zich in velerlei vormen kan manifesteren. Iemand kan onoplettend zijn (onbewuste schuld) of juist bewust risico’s hebben genomen, maar er daarbij vanuit zijn gegaan dat het wel goed zou aflopen. Dat is de bewuste schuld die grenst aan het voorwaardelijk opzet (willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans). De zwaarste vorm van bewuste schuld is roekeloosheid. Het verschil uit zich vooral in de straf. Hoewel de straffen op culpoze misdrijven de laatste jaren behoorlijk zijn verzwaard, is het nog steeds regel dat het strafmaximum op doleuze misdrijven aanmerkelijk hoger is dan het strafmaximum op culpoze misdrijven. Daarom is het van belang dat in het kielzog van de wetgever de HR vorig jaar de eisen die worden gesteld aan roekeloos rijgedrag heeft aangescherpt. Niet meer dan een logisch gevolg van een ophoging […]
30 mei 2014

HR: Jeugdige getuigen en de wetssytematiek

Aan het gebruik van verklaringen van getuigen  die nog geen 16 zijn, stelt de wetgever bijzondere eisen. Zij worden door de R-C niet beëdigd, maar aangemaand de waarheid te verklaren (art. 216a lid 2 Sv). En wanneer het van de verklaring  opgemaakte p-v voor het bewijs wordt gebruikt, moet dat in het vonnis in het bijzonder worden gemotiveerd. Ontbreekt die motivering, dan leidt dat tot nietigheid, zegt art. 260 lid 4. Krachtens art. 415 SV geldt art. 260 Sv ook in hoger beroep. Er kleeft kennelijk iets onbetrouwbaars aan die verklaringen. In HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:437 ontbrak die motivering en was de door de jeugdige getuige bij de R-C afgelegde verklaring niettemin voor het bewijs gebruikt. De zaak was heftig. De getuige zou door zijn vader zijn bedreigd en mishandeld. En zijn verklaring was nodig om tot een bewezenverklaring en veroordeling te komen omdat vader geen bekentenis had afgelegd. Want weliswaar had zijn oudere broer over de mishandeling en bedreiging een verklaring afgelegd, maar dat is niet voldoende. Die veroordeling was er dus gekomen, maar het Hof was in de fout gegaan. Een fout die rechters wel eens vaker maken. Art. 260 lid 4 Sv wordt soms over het […]