Bij bestrijding van zware, georganiseerde criminaliteit, is de politie bij de opsporing doorgaans aan wettelijke regels gebonden. Voor infiltratie, observatie en andere (bijzondere) opsporingsmethoden die inbreuk maken op grondrechten van burgers gelden specifieke regels die hun plaats hebben gevonden in het Wetboek van Strafvordering. Gaat de politie over de schreef, dan kan dat gevolgen hebben. Maar in de praktijk wordt dankzij de bereidwillige medewerking van wetgever en rechter vaak een oog toegeknepen. Er moet wel erg veel mis zijn gegaan, wil de rechter het Openbaar Ministerie (dat verantwoordelijk is voor de opsporing en vervolging) op de vingers tikken. Niet-ontvankelijkheid van het OM is een exotische uitzondering geworden. Bij lichte(re) vormen van criminaliteit is veel niet geregeld. Althans niet wettelijk. Daarmee is niet gezegd dat de politie een vrijbrief heeft bij de opsporing. Buitenwettelijke opsporingsmethoden worden gereguleerd door ongeschreven beginselen en uitgangspunten. Een daarvan is het zogenaamd Tallon-criterium, dat overigens ook een rol spelt bij de wettelijke regulering van de bijzondere opsporingsmethoden. Dat criterium komt er op neer dat de politie geen strafbare feiten mag uitlokken. in juridische taal: de politie mag “de verdachte niet brengen tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet is gericht”. Het is […]