In een opiniestuk in het NJB van 14 februari 2020[1] maken advocaten Gerard Spong en Thijs Kelder de kachel aan met de wijze waarop de Hoge Raad fouten en verzuimen van politie en justitie beoordeelt. Kern van hun kritiek is dat de Hoge Raad er “alles” aan doet om te voorkomen dat strafzaken stranden wegens schending van processuele voorschriften. Fouten worden met de mantel der liefde bedekt en verzuimen onbestraft gelaten. Dat “alles” gaat volgens de auteurs zelfs zover dat de Hoge Raad blijkens twee recente uitspraken ten nadele van de verdachte bereid is om de wil van de wetgever aan zijn laars te lappen. Met de twee recente uitspraken doelen de schrijvers op HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1472 en HR 10 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1932. In het eerste arrest oordeelde de Hoge Raad dat een verzoek om de zaak door de rechtbank geëindigd te verklaren (art. 29f Sv) ten onrechte door de rechtbank was toegewezen, omdat het argument dat verzoeker als gevolg van het handelen van het OM onredelijk lang in onzekerheid had verkeerd, niet de juiste maatstaf was. Dat zou volgens Spong en Kelder in strijd zijn met de wetsgeschiedenis omdat daaruit blijkt dat deze strafvorderlijke bepaling is bedoeld voor gevallen waarin “het gelet […]