Aan het gebruik van verklaringen van getuigen die nog geen 16 zijn, stelt de wetgever bijzondere eisen. Zij worden door de R-C niet beëdigd, maar aangemaand de waarheid te verklaren (art. 216a lid 2 Sv). En wanneer het van de verklaring opgemaakte p-v voor het bewijs wordt gebruikt, moet dat in het vonnis in het bijzonder worden gemotiveerd. Ontbreekt die motivering, dan leidt dat tot nietigheid, zegt art. 260 lid 4. Krachtens art. 415 SV geldt art. 260 Sv ook in hoger beroep. Er kleeft kennelijk iets onbetrouwbaars aan die verklaringen. In HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:437 ontbrak die motivering en was de door de jeugdige getuige bij de R-C afgelegde verklaring niettemin voor het bewijs gebruikt. De zaak was heftig. De getuige zou door zijn vader zijn bedreigd en mishandeld. En zijn verklaring was nodig om tot een bewezenverklaring en veroordeling te komen omdat vader geen bekentenis had afgelegd. Want weliswaar had zijn oudere broer over de mishandeling en bedreiging een verklaring afgelegd, maar dat is niet voldoende. Die veroordeling was er dus gekomen, maar het Hof was in de fout gegaan. Een fout die rechters wel eens vaker maken. Art. 260 lid 4 Sv wordt soms over het […]