In een aantal artikelen ga ik nader in op de vraag tot hoever de media rechtens mag gaan bij het incrimineren van burgers. Die vraag is belangrijk en zal, in een mediacratie, steeds belangrijker worden. Het is de taak van een journalist om misstanden aan het licht te brengen, maar bij de uitoefening van die taak gelden grenzen. Zeker waar het gaat om burgers, die soms publiekelijk in diskrediet worden gebracht en die met de gevolgen daarvan tot in lengte van jaren kunnen worden geconfronteerd. Waar iedereen zich tegenwoordig “journalist” noemt en sommigen het internet zien als een vrijplaats om onder het mom van vrijheid van meningsuiting smaad en laster te plegen, is het belangrijk die grenzen scherp in het oog te houden. Twee belangrijke verdragsrechten zijn hierbij in het geding: Het recht op privacy en het recht op vrijheid van meningsuiting (dat ik in het vervolg ook wel kortheidshalve als het recht op “persvrijheid” zal aanduiden). Het eerste recht is gewaarborgd in artikel 8 EVRM, het tweede in artikel 10 EVRM. Het spanningsveld tussen deze verdragsrechten wordt steeds pregnanter. Waar ligt de grens? Mijn bedoeling is om eerst een aantal spraakmakende zaken te bespreken. Zaken waarin de rechter een oordeel over deze centrale vraag heeft gegeven. Dergelijke oordelen […]