Laat ik beginnen met een schot hagel: De conclusie van AG Bleichrodt in de Posbankzaak laat de inzet van (bijzondere) opsporingsmethoden in essentie ongeregeld. Over de toelaatbaarheid beslist de rechter, die aan de hand van een catalogus van vage criteria moet motiveren of de methode rechtmatig is en het daardoor verkregen bewijs betrouwbaar. De Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB) verschaft hierbij hooguit aanknopingspunten. De conclusie van de AG is dermate dubbelzinnig dat het zelfs de vraag is of een (expliciete) wettelijke voorziening is vereist. De status van de Wet BOB wordt daardoor onduidelijk en het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel verliest aan betekenis. Een en ander valt te betreuren omdat het gaat om een fundamentele en principiële vraag, die het hart van de opsporing raakt. Een vraag die in het kader van de rechtszekerheid en met het oog op de rechtsbescherming een duidelijker antwoord verdient. Over de casuspositie zelf slechts een enkel woord. Een jogger werd in de avond van 20 januari 2003 dood aangetroffen in het natuurgebied “Posbank”. Hij was doodgeschoten en zijn levenloze lichaam werd in de loop van de avond aangetroffen in zijn auto in de bossen bij Erp, in de provincie Noord-Brabant. De auto was volledig uitgebrand, terwijl het […]