Beslissingen over voorlopige hechtenis lijken in Nederland vaak voorgeprogrammeerd, zeker in zaken waar de zittingsdatum dichtbij is en het Hof de instantie is die in appel oordeelt. De hele gang van zaken is ronduit beschamend te noemen. Een gemiddelde zitting neemt, naar boven afgerond, een half uur in beslag en als het een beetje meezit worden in een paar uur tijd toch al gauw zo’n vijftien zaken afgedaan. Goed voor de kas en slecht voor de moraal. Na de sobere zitting wordt kort geraadkamerd en vervolgens rollen de beschikkingen aan de lopende band uit de printer. De motivering is vaak ver on de maat omdat wordt volstaan met conclusies. Er is vluchtgevaar, ernstig gevaar voor recidive en “uiteraard” is de rechtsorde ernstig geschokt. Waarop deze conclusies zijn gebaseerd is onduidelijk. Het lijken tussendoortjes, terwijl nota bene over de vrijheidsbeneming van burgers wordt beslist. In toenemende mate is er kritiek op deze gang van zaken en bezien vanuit de invalshoek van het EVRM lijkt het m.i. niet voor twijfel vatbaar dat de praktijk de verdragsrechtelijke toets niet kan doorstaan. Dat wordt nog eens bevestigd door een beslissing van het EHRM in de zaak Móry and Benc v. Slovakia (ECHR, appl. 3912/15 […]