In de strafzaak Wilders wemelt het in de media van de misvattingen. De belangrijkste is wel dat het zou gaan om de vraag of Wilders aanzet tot “onverdraagzaamheid”. Een criterium dat een eigen leven is gaan leiden, maar dat al vanaf 2006 een rol speelt in de rechtspraak van het EHRM. Zij het een andere, minder wezenlijke rol, dan menigeen doet voorkomen. Wilders wordt van drie strafbare feiten beschuldigd, maar van aanzetten tot haat zal hij ongetwijfeld worden vrijgesproken. Het zal neerkomen op groepsbelediging (art. .137c Sr) en aanzetten tot discriminatie (art. 137d Sr). Het EHRM heeft herhaalde malen beslist dat ook uitingen die “offend, shock, or disturb” de bescherming van artikel 10 EVRM (EHRM 7 december 1976, NJ 1978, 236, r.o. 49, Handyside en EHRM 23 april 1992, NJ 1994/102, r.o. 42): “The Court recalls that the freedom of expression, enshrined in para. 1 of Art. 10, constitutes one of the essential foundations of democratic society and one of the basic conditions for its progress. Subject to para. 2 of Art. 10. it is applicable not only to “information” or “ideas” that are favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference but also to those that […]