Alleen al de aanhef is curieus. Titel VIa heeft het over “vervolging door een strafbeschikking”. Dat past bij de gedachte die ten grondslag ligt aan ons Wetboek van Strafvordering, te weten dat vervolging een fase in het strafproces is. Een soort gedraging waardoor de zaak aan het oordeel van de rechter wordt onderworpen. Niets is minder waar. Het vervolgingsbegrip waarvan de betekenis is ontleend aan art. 136 ORO wordt in deze titel gedenatureerd. De strafbeschikking is een beslissing die wordt genomen door, meestal, de officier van justitie en hoeft niet te worden gevolgd door een procedure bij de rechter (zie verderop). Het gaat om beslissingen die worden genomen door personen die niet met rechtspraak zijn belast. Ook al gaat het doorgaans om rechterlijke ambtenaren (art. 1 lid c Wet RO). Een op zijn zachtst gezegd merkwaardige, hybride rechtsfiguur. Dit te meer waar art. 113 GW de berechting van strafbare feiten opdraagt aan de rechterlijke macht. En om de verwarring compleet te maken voorziet titel VIa ook in het opleggen van een strafbeschikking door bijv. opsporingsambtenaren. Wetstechnisch en wetssytematisch is het een juridisch vehicle. Maar het echte drama moet nog komen. Want niets is onmogelijk in politiek Den Haag. Daarbij leg […]