Mr. W. Wedzinga

Over Strafrecht en nog veel meer

                                                        

16 juli 2019

Mr. Big en de BOB: Opmerkingen n.a.v. conclusie AG in Posbankzaak (2)

Wat mij betreft is de belangrijkste conclusie in het eerste deel van mijn beschouwing over het advies van de AG in de Posbankzaak dat wij te veel de neiging hebben om de wet voorop te stellen en daarbij aansluiting te zoeken. Dat kan leiden tot gewrongen constructies en het gevolg daarvan is een inherente onduidelijkheid over de wet. Onder ogen moet worden gezien dat de wetgever in ieder geval in het kader van de normering van opsporing geen gelijke tred kan houden met de ontwikkelingen op het terrein van bepaalde vormen van criminaliteit. Dat hoeft niet te betekenen dat de wetgever en de wet geen rol meer spelen. Maar die rol zal anders en in ieder geval minder leidend moeten zijn. Dat laatste is misschien maar goed ook. Want het behoeft nauwelijks betoog dat onze wetgever vooral op strafvorderlijk terrein, waar de systematiek bedoeld is om rechtszekerheid en rechtsbescherming te bieden, stuurloos ronddwaalt. Steeds meer manifesteert zich het gebrek aan expertise en vaak, te vaak, regeert de waan van de dag. Waar de samenleving steeds complexer wordt en de regelgeving ingewikkelder, zal de wetgever zich noodgedwongen moeten beperken. Juridisering kent een grens. De wetgever moet het tot zijn primaire taak […]
7 juli 2017

Nadere regels over horen getuigen

1. Inleiding De Hoge Raad gedraagt zich de laatste jaren meer en meer als een schoolmeester die op gezette tijden de juridisch minder bedeelde medemens komt uitleggen hoe het strafrecht in elkaar zit. Uiteraard zijn de rechtseenheid en rechtszekerheid hiermee gediend, maar er blijft niettemin een wrange nasmaak hangen wanneer tevens moet worden vastgesteld dat het niveau van rechtsbescherming van de verdachte hieronder lijdt of in ieder geval dreigt te worden onderbelicht. De ommezwaai van de Hoge Raad, als ik dat woord mag gebruiken, dateert van de periode rond de benoeming van Corstens. Niet toevallig in een vorig leven officier van justitie? Rechtsbescherming wordt nu in wezen overgelaten aan de lagere rechters en de verdachte die meent te worden beknot in zijn (verdrags)rechten moet van goede huize komen om bij de Hoge Raad kans van slagen te maken. Dat heeft mede te maken met de cassatietechniek, waardoor de Hoge Raad klachten vaak eenvoudig kan afwimpelen (“niet onbegrijpelijk”) en de introductie van art. 80a RO. Veel grieven worden zonder omhaal van woorden en met een verwijzing naar art. 80a RO in de prullenmand gedeponeerd. Andere arresten worden vooral gekenmerkt door een vermelding van art. 81 lid 1 RO, waarbij soms als […]
1 juni 2017

Salduz: Een prutsende advocaat en een falend rechtssysteem

De raadsheren van het Hof hadden het al zien aankomen en deden onmiddellijk uitspraak. Het verweer van de advocaat was dan ook voorspelbaar, zoals meestal het geval is. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting had de advocaat het volgende aangevoerd: “De raadsman voert het woord tot verdediging, strekkende tot (…) vrijspraak van feit 2 omdat verdachte ten onrechte niet is gewezen op het feit dat hij kosteloos een advocaat mocht bellen voorafgaand aan zijn verhoor, dat dit een Salduzverzuim oplevert en derhalve bewijsuitsluiting dient te volgen (…)”. Kort door de bocht en te simplistisch. Want de advocaat had met geen woord gesproken over het nadeel van dit vormverzuim. Wat als de verdachte wel was gewezen op het feit dat hij recht had op een gratis advocaat? Had hij dan van het recht op consultatiebijstand gebruik gemaakt? Of zou hij ervan hebben afgezien (waiver)? Als het antwoord op de laatste vraag ontkennend zou zijn geweest, was de verdachte inderdaad benadeeld en zou de advocaat in cassatie zijn gram kunnen halen. Het is het zoveelste voorbeeld van een advocaat die kennelijk te weinig kennis van het cassatierecht in huis heeft. Hij had natuurlijk vooraf met zijn client moeten overleggen en in zijn verweer […]
24 januari 2017

Het omzeilen van het taakstrafverbod

Het taakstrafverbod is de laatste tijd nogal in het nieuws. Dat komt omdat volgens sommige criticasters het in art. 22b lid 1 en lid 2 Sr vervatte verbod door rechters  wordt “omzeild” door naast een taakstraf een zeer beperkte onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Niet zelden wordt dan de taakstraf gecombineerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een dag. En eveneens komt het met enige regelmaat voor dat zelfs die ene dag niet wordt ten uitvoer gelegd. Volgens de criticasters gaat het niet aan om in geval van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven naast de taakstraf een dusdanig lage onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, dat de gevangenisstraf als het ware in het niets oplost. Naar de letter genomen is er uiteraard geen sprake van “omzeilen”. Want artikel 22b lid 3 Sr zegt dat van het taakstrafverbod kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd. Maar waar art. 22b lid 1 Sr het heeft over een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een “ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad”, ligt het als gezegd niet voor de hand om […]