De uitspraak van de HR over het recht op rechtsbijstand bij een politieverhoor komt steeds dichterbij. De uitspraak is uitgesteld tot 1 april 2014. Vermoedelijk omdat het om een principiële en belangrijke, maar cassatie technisch tevens ingewikkelde zaak gaat, waarbij de Hoge Raad zelfs de mogelijkheid heeft om het arrest van het Hof vanwege een motiveringsgebrek te casseren en met een bocht om de kernvraag heen te gaan.
Maar ook als de HR dat doet, zal dat in mijn ogen fundamentele recht vroeger of later in ons strafvorderlijk stelsel zijn beslag krijgen. Het meest chique zou zijn dat de wetgever het regelt. Maar van het duo Opstelten en Teeven hoeven we op dit punt niet veel te verwachten. En de Europese richtlijn geeft de wetgever nog ongeveer drie jaar de tijd om dat recht vorm en inhoud te geven.
Het zal, zoals zo vaak, van het EHRM moeten komen. Maar dan wel in een beslissing die ons land dwingt dat recht, buiten de wetgever om, onmiddellijk in de praktijk te brengen. Zoals vroeger bijv. is gebeurd in de zaak Lala en Pellodoah. Van de ene op de andere dag werd een gemachtigde advocaat, wiens cliënt niet op de zitting aanwezig was, voor vol aangezien en mocht hij de verdediging voeren. Daar was geen wetgever aan te pas gekomen.
De discussie die mogelijk binnenkort door de HR wordt beslecht gaat over de advocatenbijstand na aanhouding bij het politieverhoor. Dat recht hebben in beginsel alleen minderjarige verdachten. Nederland en Ierland zijn de enige EU-landen waarin meerderjarige verdachten zonder bijstand van hun advocaat na aanhouding door de politie worden verhoord. Voor het verhoor mag de verdachte zijn advocaat consulteren. Maar dat heeft niet veel te betekenen. Advocaat en verdachte hebben geen stukken en slechts summiere informatie. Veel meer dan het advies om te zwijgen zal het advies van de advocaat op dat moment niet inhouden.
AG Spronken heeft de zaak bij de HR weer op scherp gezet, nadat eerder haar ambtgenoot Knigge n.a.v. de zaak Salduz had geconcludeerd dat het oordeel van het EHRM in die zaak ons land niet dwong om het recht op advocatenbijstand te honoreren. In een eerder bericht heb ik die zaak tegen het licht gehouden. Spronken baseerde zich o.a. op de zaak Navone.
Maar zelfs als het recht op advocatenbijstand bij een politieverhoor ook in ons land wordt erkend, rijst de vraag of die bijstand ook geldt als de verdachte voor aanhouding wordt verhoord. Dat laatste is immers denkbaar. Want van een verhoor is sprake wanneer een verdachte door een opsporingsambtenaar vragen worden gesteld over diens betrokkenheid bij een strafbaar feit. Aanhouding is daarvoor geen voorwaarde. De verdachte heeft het recht om te zwijgen. Maar heeft hij ook het recht op rechtsbijstand?
Die laatste vraag speelde een rol in de Oekraïense zaak Afanasyev vs Ukraine van 15 november 2012. Al voordat hij werd aangehouden, legt Afanasyev een min of meer bekennende verklaring af. Hij zou ruzie hebben gehad met het moordslachtoffer en haar de keel hebben dichtgeknepen. Vastgesteld was dat de dakloze vrouw door verstikking om het leven was gebracht. De volgende dag wordt hij aangehouden en herhaalt hij zijn verklaring in het bijzijn van een advocaat. Afanasyev wordt veroordeeld en klaagt bij het EHRM over schending van artikel 6 EVRM.
Aanhakend bij Salduz overweegt het EHRM in zijn beslissing van 15 november 2012:
“The Court reiterates that Article 6 § 1 of the Convention requires that, as a rule, access to a lawyer should be provided from the first time a suspect is questioned by the police, unless it is demonstrated in the light of the particular circumstances of each case that there are compelling reasons to restrict this right. Even where compelling reasons may exceptionally justify denial of access to a lawyer, such a restriction – whatever its justification – must not unduly prejudice the rights of the accused under Article 6. The rights of the defence will in principle be irretrievably prejudiced when incriminating statements made during questioning by police without access to a lawyer are used for a conviction (see Salduz v. Turkey [GC], no. 36391/02, § 55, 27 November 2008).”
Ondanks alle mitsen en maren die in deze overweging besloten liggen, stelt het EHRM als uitgangspunt voorop dat een verdachte die wordt verhoord door de politie, recht heeft op rechtsbijstand. Iets preciezer: recht heeft op “toegang” tot een advocaat. Het nemo tenetur-beginsel wordt in de overweging niet genoemd, maar is wel het beginsel dat aan de cruciale overweging ten grondslag ligt.
Kennelijk deden de mitsen en maren er in deze zaak niet toe, omdat het EHRM tot de conclusie komt dat er sprake was van schending van het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM). Daarbij speelde een belangrijke rol dat Afanasyev zichzelf had geïncrimineerd en dat die verklaring ook voor het bewijs werd gebruikt. Aan het voorgaande doet volgens het EHRM niet af dat Afanasyev hierover pas voor het eerst in cassatie had geklaagd. Ook dat element is overigens voor de advocatuur van belang.
Afsluitend kom ik tot de slotsom dat dit arrest van het EHRM evenals Salduz niet dwingend is voor ons land. Maar het gaat wel over een discussie die er aan zit te komen. Een discussie waar nog veel meer over te zeggen is. En een recht dat zich moeilijk in de praktijk laat verwezenlijken.
Copyright@Wedzinga2014