Ybo Buruma heeft gelijk dat voorlopige hechtenis te vaak te routineus wordt opgelegd, maar ongelijk waar hij opmerkt dat ons strafrechtelijk systeem, afgezien van schadevergoeding, geen prikkel kent om onrechtmatige detentie te vermijden. Die prikkel is er wel degelijk, alleen rechters maken er geen gebruik van.
In ons strafvorderlijk systeem moet onderscheid worden gemaakt tussen inverzekeringstelling een voorlopige hechtenis. In het betoog van Buruma in Crimesite loopt dat door elkaar heen. Inverzekeringstelling duurt enkele dagen. Er komt geen rechter aan te pas. Wel een hulpofficier van justitie die als een blinde vink na het verhoor dat op de aanhouding van verdachte volgt, het bevel inverzekeringstelling tekent. Ook een schande, al staat de inverzekeringstelling in het teken van de opsporing. Een redelijke verdenking is voldoende.
Daarna kan de verdachte in voorlopige hechtenis worden gesteld. Die voorlopige hechtenis bestaat volgens de wet uit bewaring, gevangenhouding en gevangenneming en kan soms jaren duren. Over de voorlopige hechtenis wordt door rechters geoordeeld en de wet kent wel degelijk prikkels om daar niet lichtvaardig mee om te springen. Zo is volgens ons Wetboek van Stafvordering een “redelijke verdenking” niet (meer) voldoende, maar zal er sprake moeten zijn van “ernstige bezwaren”. En daar zit `em de kneep. In gewoon Nederlands betekent dit dat het bewijs vrij stevig moet zijn. Maar rechters die in raadkamer over de voorlopige hechtenis oordelen, toetsen het bewijs vaak amper. In de praktijk is een redelijke verdenking opnieuw voldoende. Er wordt ook veel te weinig tijd ingeruimd voor dit soort raadkamerzittingen en rechters bestuderen het dossier tussen de bedrijven door. Want het echte zittingswerk gaat voor. Een doorsnee zitting over de voorlopige hechtenis duurt pakweg 20 minuten en de voorbereidingstijd is niet veel langer.
Dan is het bevelen van voorlopige hechtenis inderdaad vaak een routineklus. Rechters zullen dus meer tijd moeten krijgen om zaken waarin het gaat om het opleggen van deze ingrijpende vrijheidsbenemende maatregel te bestuderen en zich er van bewust moeten zijn dat “ernstige bezwaren” tegen een verdachte toch wel degelijk meer vereist dan een “redelijke verdenking”. Daarbij komt nog dat rechters de neiging hebben de zittingsrechters, die later over de zaak moeten oordelen, niet voor de voeten te lopen.
Naarmate de zittingsdatum nadert, zwakt de neiging van de rechter om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, af. Opheffing betekent immers dat er geen ernstige bezwaren zijn en dan ligt een vrijspraak in de rede. Dat geldt natuurlijk in het bijzonder daar waar het Hof in appel over de voorlopige hechtenis oordeelt. De rechtbank moet vrij spel hebben, is dan de leidende gedachte. Een schorsing van de voorlopige hechtenis is dan voor de advocaat vaak het maximaal haalbare.
Last but not least houdt dit systeem, dat terecht door Buruma wordt gehekeld, ook geen rekening met het systeem van het EVRM, dat, anders dan Buruma lijkt te doen voorkomen, ook deel uitmaakt van ons strafvorderlijk systeem. En het EVRM gaat uit van de gedachte dat naarmate een verdachte langer in voorarrest zit, het bewijs steviger moet zijn. Er zijn tal van uitspraken van het Europese Hof die dit staven. Het feit dat een lid van de Hoge Raad de staf breekt over de wijze waarop voorlopige hechtenis wordt opgelegd, is een teken aan de wand. En hopelijk een aansporing voor de wetgever om ook op dit gebied het financieringssysteem nog eens kritisch door te lichten. Dit kan echt niet. Sterker nog: dit mag niet! Daarbij moet mij nog van het hart dat, zoals ik vaker in boeken en tijdschriften heb betoogd, het een gotspe is dat een rechter die over de voorlopige hechtenis oordeelt, tevens zittingsrechter mag zijn. Over onpartijdigheid gesproken!