Het zat er aan te komen, al had ik hoop dat de HR in het kielzog van zijn adviseur AG Spronken de moed had om de fundamentele en principiële vraag of een verdachte recht heeft op een advocaat als hij door de politie wordt verhoord direct te beantwoorden. Maar de HR heeft er voor gekozen om die beantwoording aan de wetgever over te laten, al geeft hij in een toetje wel een belangrijke en niet mis te verstane boodschap aan de wetgever mee. Een boodschap die het karakter van een opdracht heeft. Vooralsnog blijven Ierland en Nederland echter de enige landen binnen de EU waarin een verdachte geen recht heeft op advocatenbijstand bij de politieverhoor. Beschamend!
Dat de HR zijn boodschap in de vorm van een toegift verpakt, heeft te maken met het feit dat in cassatie het accent niet lag op schending van het recht op een advocaat bij het politieverhoor, terwijl de klacht die daar wel over ging juridisch makkelijk was af te schieten.
De klacht ging namelijk primair over schending van het consultatierecht. Verdachte zou niet zijn gewezen op het recht om voorafgaande aan het politieverhoor een advocaat te raadplegen. Met die klacht maakt de HR korte metten. Kort gezegd: Er is niet bij het Hof over geklaagd en dan moet je er nu niet over beginnen.
Omdat de verdachte geen gebruik heeft willen maken van bijstand van een advocaat bij het verhoor door de Koninklijke marechaussee, nadat hem eerder was medegedeeld dat hij daarop recht had, was de kous af. Eigenlijk had de HR het daarbij kunnen laten.
Niettemin ziet hij wel aanleiding om “enkele beschouwende opmerkingen over (de inhoud en de reikwijdte van) het recht op ‘verhoorbijstand te geven”. En die opmerkingen worden gekenmerkt door een vrij dwingende toon. De HR zet de wetgever voor het blok.
Daarbij overweegt de HR dat “het opstellen van zo een algemene regeling van de rechtsbijstand met betrekking tot het verhoor van de verdachte door de politie – mede gelet op de beleidsmatige, organisatorische en financiële aspecten – de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten (vgl. HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ 2009/349) gaat”.
Om daaraan de volgende woorden toe te voegen: “Het ligt dus op de weg van de wetgever de invoering van de vereiste wettelijke regeling van de “verhoorbijstand” met voortvarendheid ter hand te nemen. Overigens kan niet worden uitgesloten dat het uitblijven van een wettelijke regeling te eniger tijd tot een andere afweging zal leiden bij de beoordeling van toekomstige gevallen waarin vragen naar de inhoud en de reikwijdte van het recht op “verhoorbijstand” aan de Hoge Raad worden voorgelegd”.
Oef! Dat komt zelden voor. Een vorm van “juridische afpersing” zou ik bijna willen zeggen. De wetgever moet het snel regelen en bij het uitblijven van een wettelijke regeling kan de HR in de toekomst tot een andere “afweging” komen. Zou de HR het dan wel tot zijn taak rekenen? Het lijkt er op.
Een zeldzaam arrest. Min of meer ten overvloede – er wordt niet over geklaagd – geeft de HR de wetgever een veeg uit de pan. Wanneer de wetgever niet met voortvarendheid de verhoorbijstand regelt, dan – zo lijkt het – zal de HR dat recht in een toekomstige beslissing verankeren. Zelden zo meegemaakt!!
Copyright@Wedzinga2014