Dinsdag neemt de AG zijn conclusie in de moordzaak die wel bekend staat onder de naam “Corina Bolhaar”. Corina Bolhaar, haar zoontje en dochtertje zijn op 4 maart 1984 door verwurging en messteken om het leven gebracht. Het jongste kind werd gespaard.
De dader kon niet worden opgespoord, maar in 2002 komt misdaadjournalist Peter R. de Vries met een reeks uitzendingen waarin hij een kroongetuige opvoert, die een belastende verklaring tegen Louis Hagemann aflegt. Hagemann zou haar hebben verteld dat hij de drie om het leven zou hebben gebracht.
De uitzendingen hadden een sneeuwbaleffect. Een andere getuige, eveneens een ex van Hagemann meldt zich en twee ex-gedetineerden, waarvan een anoniem wenst te blijven, doen eveneens hun zegje. De vier verklaringen komen alle op het zelfde neer: Hagemann zou hebben gezegd dat ….etc.
Hagemann wordt uiteindelijk wegens moord op de twee kinderen tot levenslang veroordeeld. Bij Corina Bolhaar zou sprake zijn geweest van doodslag en dat feit was verjaard. Het bewijs bestond wezenlijk uit de vier hearsay verklaringen, die nergens door tactisch of forensisch bewijs werden ondersteund. Twee van de verklaringen waren door justitie gekocht. Voor het Hof geen belemmering om Louis Hagemann tot levenslang te veroordelen. En de HR die de bewijsvoering in beginsel slechts marginaal toetst, liet de veroordeling in stand.
Ik had en heb altijd ernstige kritiek gehad op die veroordeling. En ik stond daarin niet alleen. Tegen de echtgenote van Louis heb ik steeds gezegd dat ik slechts een technisch-juridisch oordeel kan vellen. Ik was er niet bij en weet niet wie de moorden op zijn geweten heeft. Wat ik wel weet is dat de bewijsvoering om meerdere redenen wankel is. Meer dan wankel, wat mij betreft.
In de eerste plaats kon Hagemann zich eigenlijk niet verdedigen tegen de beschuldigingen. Het enige dat hij kon zeggen was dat íe het niet had gedaan en ook niet had gezegd. Tot op de dag van vandaag begrijp ik niet dat dit argument, dat (ook) op een stevige verdragsrechtelijke basis kon rekenen, niet met meer kracht in stelling is gebracht. In de tweede plaats is de bewijsconstructie eufemistisch gezegd mager. Dat kan een ieder alleen maar beamen. Annotator Buruma maakt er dan ook terecht gewag van, maar laat het verder zitten. En op de verklaringen zelf valt eveneens veel af te dingen.
De kritiek van rechtspsycholoog Van Koppen liegt er dan ook niet om. Hij laakt de summiere en inconsistente inhoud van de verklaringen, heeft het over de mogelijke invloed van de tv uitzendingen van Peter R. de Vries op de afgelegde verklaringen en wijst op het feit dat de verklaringen lange tijd na de gruwelijke moorden zijn afgelegd. De verklaringen vinden bovendien, als gezegd, geen steun in objectief feitelijke gegevens en zijn voor een deel afgekocht. Bewijsmateriaal dat Hagemann mogelijk kon ontlasten was vernietigd.
Dat Hagemann toch werd veroordeeld zegt veel over ons bewijsstelsel en de wijze waarop de HR dat destijds in cassatie toetste. Veel van de ons omringende landen kenden en kennen een verbod op het gebruik van hearsay verklaringen. Bij ons is dat verbod in feit al door de HR (niet de wetgever!) in 1926 opgeheven, met als gevolg dat het onmiddellijkheidsbeginsel werd uitgehold en de zitting het karakter kreeg van een verificatievergadering, waarin braafjes de verklaringen, zoals opgenomen in de politieverbalen werden voorgelezen. Een slaafse houding die een griezelig vertrouwen in politie en justitie verraadt.
Sinds 1955 is het gebruik van hearsay verklaringen wel wat meer aan restricties gebonden, maar in de kern is er niets veranderd. Daarmee is bepaald niet gezegd dat het herzieningsverzoek kansloos is. Het verzoek richt zich weliswaar vooral op de verklaring van kroongetuige Renetta van der Meer, maar tast, mede gelet op het rapport van Van Koppen en het gegeven dat de verklaringen slechts door hun onderlinge samenhang invloed op de overtuiging van de rechter kunnen hebben gehad, de gehele bewijsconstructie aan. Het oordeel van Van Koppen was destijds al bekend, maar wint aan gewicht door de nieuwe verklaringen.
En daar gaat het om! Dat door drie nieuwe verklaringen van voormalige minnaars van Van der Meer haar cruciale belastende verklaring als (te) onbetrouwbaar terzijde dient te worden geschoven, lijdt geen twijfel. Maar mede gelet op het voorgaande is daardoor de hele bewijsconstructie geïnfecteerd. Het EHRM en, zij het in wat mindere mate, ook de wetgever en de HR zijn wat strenger geworden bij het gebruik van verklaringen van horen zeggen. Als die verklaringen ook nog summier en inconsistent zijn en bovendien geen steun vinden in technisch en tactisch bewijs, is een veroordeling tot levenslang een “not done” in een rechtsstaat en moet toch het “ernstig vermoeden” ontstaan, dat het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
De gruwelijkheid van de zaak en het strafblad van Hagemann kan en mag geen rol spelen. Zuiver en objectief oordelen is waar het om gaat. Ik hoop dat de AG en de HR het verzoek gegrond verklaren en dat de wetgever evenals dat al bij de anonieme getuige en de bedreigde getuige het geval is, aan het gebruik van de auditu verklaringen meer beperkingen stelt. Een voor de hand liggende is die waarin dergelijke verklaringen slechts tot het bewijs mogen worden gebezigd wanneer het bewijs in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal.
Copyright@Wedzinga2013