Wilders en de misvatting over het Felter-arrest

The criminal justice reform will continue on a state level
10 november 2016
Overzichtsarrest HR: Oplichting nader beschouwd
4 januari 2017
Show all

In de strafzaak Wilders wemelt het in de media van de misvattingen. De belangrijkste is wel dat het zou gaan om de vraag of Wilders aanzet tot “onverdraagzaamheid”. Een criterium dat een eigen leven is gaan leiden, maar dat al vanaf 2006 een rol speelt in de rechtspraak van het EHRM. Zij het een andere, minder wezenlijke rol, dan menigeen doet voorkomen.

Wilders wordt van drie strafbare feiten beschuldigd, maar van aanzetten tot haat zal hij ongetwijfeld worden vrijgesproken. Het zal neerkomen op groepsbelediging (art. .137c Sr) en aanzetten tot discriminatie (art. 137d Sr). Het EHRM heeft herhaalde malen beslist dat ook uitingen die “offend, shock, or disturb” de bescherming van artikel 10 EVRM (EHRM 7 december 1976, NJ 1978, 236, r.o. 49, Handyside en EHRM 23 april 1992, NJ 1994/102, r.o. 42):

“The Court recalls that the freedom of expression, enshrined in para. 1 of Art. 10, constitutes one of the essential foundations of democratic society and one of the basic conditions for its progress. Subject to para. 2 of Art. 10. it is applicable not only to “information” or “ideas” that are favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference but also to those that offend, shock or disturb. Such are the demands of that pluralism, tolerance and broadmindedness without which there is no “democratic society”.

In het bijzonder politici moeten zich in het kader van een publiek of politiek debat veel kunnen permitteren. Dat is ook door het EHRM onderkend.  Overdrijving en provocatie is geoorloofd. Ook voor uitlatingen die buiten het parlement zijn gedaan (EHRM 23 april 1992, NJ 1994/102, r.o. 43). De keerzijde van de medaille is dat op politici een bijzondere verantwoordelijkheid rust. Zij hebben een voorbeeldfunctie.

Omdat politici in het kader van een publiek of politiek debat mogen overdrijven en provoceren, is het juridisch van minder belang dat die uitlatingen aanzetten tot “onverdraagzaamheid”. Dat criterium zal minder gewicht in de schaal leggen. Des te ernstiger de juridische misinterpretatie van het Felter-arrest (HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3583) die rechter Van Rens meende zich te kunnen permitteren en die haar op een (mislukte) wraking is komen te staan.

De bewoordingen van de uitlating alsmede de context waarin zij is gedaan en de vraag of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat zullen bepalen of Wilders zal worden vrijgesproken of veroordeeld. Die bijdrage zie ik niet zo. Het is opruiende kretologie. Wat m.i. ook in het nadeel van Wilders weegt is dat, afgaande op berichten uit de pers, de uitlating geen min of meer spontane oprisping was. De rechter staan voor een moeizame belangenafweging. En in dergelijke gevallen ben ik geneigd te zeggen: “in dubio, pro reo”. 

Copyright@Wedzinga2016