Tot mijn spijt kennen we in het Nederlandse strafrecht niet de mogelijkheid van dissenting of concurring opinions. Volgens mij een van de redenen dat een juridisch debat in ons toch al dogmatische, doctrinaire strafrecht is voorbehouden aan academici. Wat wel met grote regelmaat gebeurt, is dat adviezen van Advocaten-Generaal contrair zijn aan beslissingen van de Hoge Raad. En dat gebeurt naar mijn indruk steeds vaker. Opvallend vind ik dat in de adviezen van de Advocaten-Generaal grosso modo de rechtsbescherming sterker wordt beklemtoond dan in de arresten van de Hoge Raad, die een sterk instrumenteel karakter hebben.
In HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2240 ging het om het fundamentele recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Een van de meest basale rechten van een verdachte in een strafproces. De zaak zal de publiciteit vermoedelijk niet hebben gehaald. Verdachte was wegens meerdere diefstallen veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf met aftrek. Hij was niet bij de zitting van het Hof aanwezig omdat hij zich op dat moment in vreemdelingenbewaring bevond. Hoewel zijn raadsman gemachtigd was om zijn cliënt te verdedigen meende AG Vegter dat er sprake was van schending van art. 6 EVRM, waarin het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht besloten ligt. Van dat recht zou verdachte nimmer bewust afstand hebben gedaan. De omstandigheid dat de verdachte in persoon is gedagvaard voor de terechtzitting in hoger beroep en voorts de omstandigheid dat de raadsman van verzoeker ter terechtzitting in hoger beroep ondanks de afwezigheid van zijn cliënt niet om aanhouding van de zaak heeft verzocht, doen volgens de AG aan het voorgaande niet af.
Het p-v van de appelzitting zou aanwijzingen bevatten dat verdachte zich kennelijk buiten medeweten van het Hof, de advocaat en het OM in vreemdelingendetentie zat, terwijl er van overheidswege voor hem geen transport naar de zitting was geregeld en zich bij de stukken geen afstandsverklaring bevindt. Gelet hierop houd ik het er voor dat ook de HR hiervan op de hoogte was. Maar uit het oordeel van de Hoge Raad valt m.i. af te leiden dat hij, anders dan zijn AG, het aanwezigheidsrecht niet als een zelfstandig recht ziet. Waar de uitdrukkelijk gevolmachtigde raadsman op de zitting van het Hof niet om aanhouding had verzocht “met het oog op de uitoefening van het aanwezigheidsrecht door verdachte, kon (een zuiverder uitdrukking zou m.i. zijn “mocht”) de “rechter uitgaan van het vermoeden dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. In die situatie brengt de enkele omstandigheid dat verdachte t.t.v. de behandeling van zijn strafzaak zich in detentie bevond zonder dat dit de rechter bekend was, niet mee dat achteraf moet worden vastgesteld dat feitelijk aan het recht van verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan”.
Deze motivering is verdedigbaar, maar bij mij rijst de vraag of er navraag is gedaan naar recente contacten tussen de raadsman en de verdachte. Ik heb de indruk van niet. Dat wringt omdat het zo ontzettend belangrijk is om een verdachte op de zitting te zien en te trachten een gesprek met hem aan te gaan. Dat de raadsman was gevolmachtigd en de verdediging voerde, is een groot goed. Maar ons toch al inquisitoire en verificatoire strafproces mag niet verder geweld worden aangedaan. Want ook al praten we over een betrekkelijke bagatel zaak, de presentie van een verdachte, die uiteraard ook zekere punitieve kenmerken bevat, is al met al toch een groot goed.
Copyright@Wedzinga2016