Meer en meer raakt de integriteit van het strafproces in de verdrukking en meer en meer wordt duidelijk dat de berichtgeving in de media op zijn zachtst gezegd te wensen overlaat. Het begon al met een tv-uitzending van Zembla over “officieren van justitie in de fout”. Er werd een lijst met ongeveer 90 foute officieren gepresenteerd, maar het daaraan ten grondslag liggende journalistieke onderzoek rammelt aan alle kanten, waardoor het voor het Openbaar Ministerie straks prijsschieten wordt. En dat valt te betreuren, want leidt de aandacht af van het kwalijke gesjoemel dat wel degelijk op het conto van politie en justitie kan worden geschoven. Ook Vrij Nederland moest na een klacht van het Openbaar Ministerie bij de Raad voor de journalistiek bakzeil halen, o.a. omdat de bepaald niet malse kritiek op het Openbaar Ministerie was verpakt in Jip en Janneke-taal die geen recht deed aan de juridische nuances. En ook dat is betreurenswaardig. want de kritiek snijdt wel degelijk hout. Maar er kan niet vaak genoeg voor worden gewaarschuwd, dat het maken van een vertaalslag van juridische vaktaal naar voor een ieder begrijpelijk Nederlands riskant is. Zelfs als de journalisten geen groentjes in de rechtszaal zijn.
Deze week stond vooral in het teken van het proces tegen Wilders en het Liquidatieproces. Maar in plaats van belangrijke vragen in het proces tegen Wilders over het voetlicht te brengen, ging de aandacht van de media uit naar de onderlinge en persoonlijke ruzies tussen Moszkowicz, Peter R. de Vries en – en passant- Wim Anker. Programma’s als De Wereld Draait Door en Pauw & Witteman kregen er kennelijk geen genoeg van en de geïnteresseerde kijkers, die zich afvragen waarom er slechts drie van de achttien getuigen worden gehoord en wat de implicaties hiervan zijn van voor het proces, bleven met hun vragen zitten. Is de rechter dan toch partijdig? Aan de hand van welk criterium moet de rechter beoordelen of getuigen al dan niet worden gehoord? Waarom worden de getuigen niet in het openbaar gehoord? Doet Wilders terecht een beroep op het recht op vrijheid van meningsuiting? Hoe verhoudt zich dit verdragsrechtelijk gewaarborgde recht tot de strafbare feiten waarvan Wilders wordt verdacht? Op deze vragen kan in gewoon Nederlands heel goed en correct een begrijpelijk antwoord worden gegeven. Maar de media heeft aan dit antwoord kennelijk geen boodschap.
Het Luiqidatieproces werd in de mainstreammedia zelfs nagenoeg gemeden, terwijl dat grote en geruchtmakende moordproces een soort lakmoesproef is voor de geloofwaardigheid van de strafrechtshandhaving en het gevecht tussen OM en verdediging volop is losgebarsten. De redactie van Zembla, dat in zijn uitzending van zondag 31 januari het Openbaar Ministerie op de slachtbank legde, zal zich als een roepende in de woestijn voelen. Want hoezeer het door Zembla geëntameerde onderzoek ook te wensen overlaat, de conclusies liegen er niet om en zijn in de kern onweerlegbaar. Er zijn officieren van justitie die in hun scoringsdrift alle perken te buiten gaan, strafrechtelijk verwijtbaar handelen en er op zijn slechts met een disciplinaire maatregel vanaf komen. De journalisten van Vrij Nederland, Marian Husken en Harry Lensink, die ,als gezegd, op dit punt de kat de bel aanbonden, werden onthaald op een klacht van het Openbaar Ministerie en zijn inmiddels door de Raad voor de Journalistiek tot de orde geroepen. Klokkenluiders worden in ons land nog steeds niet geduld en roepen het onheil op zichzelf af.
De terechte kritiek van Zembla stuitte op een onthutsend zwakke en zwabberende verdediging door mr. Brouwer, die een onnavolgbaar onderscheid maakte tussen ‘beroepsfouten’ en ‘verwijtbaar plichtsverzuim’, waarbij dat laatste zou zien op o..a. officieren die de wet overtreden en/of strafbare feiten plgen. In die gevallen dienen volgens Brouwer discilinaire maatregelen te volgen. Officieren van Justitie die uit hoofde van hun beroep strafbare feiten plegen worden dus niet strafrechtelijk vervolgd! Een schande! Als een officier van justitie bewust ontlastende informatie achterhoudt waardoor iemand onterecht van zijn vrijheid wordt beroofd, dient die officier onmiddellijk aan een strafrechtelijk onderzoek door de Rijksrecherche te worden onderworpen en bij voldoende bewijs strafrechtelijk te worden veroordeeld. Zo wordt systeemvervuiling van de eigen organisatie voorkomen.
Ik zou zeggen: alle hens aan dek, want als het tijd is voor een grondig, onafhankelijk onderzoek naar het functioneren van de strafrechtspleging en de daarmee samenhangende interactie en belangenverstrengeling tussen media, politie en justitie. De voorlichting is gekleurd, eenzijdig en niet informatief. Kranten hebben geen expertise in huis, er lopen allerlei onderlinge lijntjes en misdaadjournalisten worden ingehuurd en gerecruteerd voor een rol waarvoor zij niet zijn opgeleid. Al met al regeert de middelmaat en bepaalt die middelmaat vooral op basis van een zucht naar entertainment het vertekende beeld dat bij het grote publiek beklijft. Wilders kan daardoor in zijn proces de toon zetten, maar heeft juridisch geen schijn van kans en zal op basis van de huidige strafwetgeving moeten worden veroordeeld. Want bij de strafbepalingen waarvan hij wordt verdacht (artikelen 137c en 137d Wetboek van Strafrecht) gaat het niet om de bedoeling die Wilders voor ogen stond bij het ventileren van zijn opvattingen, maar staat centraal of die opvattingen redelijkerwijs geschikt zijn om een groep mensen te kwesten en om haat te zaaien. Het opzetvereiste is geminimaliseerd, de reikwijdte er van beperkt en een bijzondere strafuitsluitingsgrond, zoals bij smaad en smaadschrift, kennen deze misdrijven niet. De enige ‘escape’ voor Wilders is artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, maar daar heeft Wilders geen baat bij. Zelfs de vraag of het kwetsende en haatzaaiende effect daadwerkelijk is bereikt is juridisch irrelevant. Zoals ook de vraag of de uitlatingen en vergelijkingen zijn gedaan in het kader van een publiek debat niet wezenlijk ter zake doet. Naar nationaal recht is Wilders strafbaar en het in artikel 10 gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting doorbreekt die strafbaarheid niet, omdat bij uitstek politici zich van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid bewust moeten zijn. Er zijn al politici veroordeeld voor opmerkingen die minder grievend en kwetsend zijn als die van Wilders.
In feite is Wilders ook al veroordeeld door het Hof in de klachtprocedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering en zijn pogingen om de aandacht van de kern van de zaak af te leiden, zijn bijna lachwekkend, maar doen het in de media goed en zullen het daardoor vermoedelijk ook bij een groot publiek goed doen. Het is buitengewoon gênant en stuitend dat simpele one-liners en slogans van Wilders in de trant van : “de vrijheid van meninsguiting staat terecht”, “de rechters hebben er geen verstand van”, “men gunt mij geen eerlijk proces” en “de rechters zijn niet geïntereseerd in de waarheidsvinding” breed in de publiciteit worden uitgemeten, zonder dat iemand zich afvraagt waarom het in dit strafproces wezenlijk gaat. Daardoor dreigt de uiteindelijke veroordeling van Wilders een onterechte, wrange bijsmaak te krijgen. Laat een ieder duidelijk zijn, dat de waarheidsvinding niet inhoudt dat de strafrechter een vergelijkend warenonderzoek moet doen tussen de “Koran” en “Mein Kampf” en vervolgens moet beoordelen of de door Wilders getrokken vergelijking terecht is. Die kwestie speelt helemaal niet en al zou zij wel spelen, dan dient een ieder zich te realiseren dat ook het verkondigen van waarheid “kwetsend” kan zijn en “haat kan zaaien”.
Waar het wezenlijk om gaat is of Wilders de in de beschuldiging genoemde uitlatingen en vergelijkingen heeft gemaakt (een feitelijke vraag, die eenvoudig is te beantwoorden) en vervolgens moet beoordelen of die statements strafbaar zijn. Bij het beantwoorden van de laatste vraag speelt de verhouding tussen de nationale wetgeving en het (o.a.) in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens gegarandeeerde recht op vrijheid van meningsuiting. Eem interessante, typisch juridische vraag, die moet worden beantwoord op basis van wettelijke criteria (“pressing social need”) en in de jurisprudentie ontwikkelde criteria. Als dat antwoord ontkennend zou zijn, kunnen we beter de in onze nationale wetgeving opgenomen strafbepalingen schrappen. Iets waar ik overigens, in meer algemene, rechtsfilosofische zin, niet per definitie op tegen ben, met die aantekening, dat ik het uitlokken tot geweld tegen bevolkingsgroepen van deze wetstechnische bezuinigingsoperatie zou uitsluiten.
Ook de strafvervolging in het Liquidatieproces lijkt op een fiasco uit te lopen. Een deal met een kroongetuige als La Serpe is een pact met de duivel en als het Openbaar Ministerie daar een grootscheeps moordproces aan ophangt, moet de nood wel hoog zijn. Hierbij mag het Openbaar Ministerie de hand in eigen boezem steken. In de macabere klucht die zich heeft ontwikkeld is er afwisselend sprake geweest van ruzie c.q. onenigheid tussen de kroongetuige en het Openbaar Ministerie, tegenstrijdigheden in de verklaringen die de kroongetuige aflegt en nu schijnt er, in weerwil van de met Peter La Serpe gesloten overeenkomst, ook nog eens sprake te zijn van een kroongetuige die wellicht meer moorden op zijn geweten heeft. Ondertussen tovert justitie opeens getuige Q5 uit de hoge hoed en komt de verdediging op de proppen met getuigen F1 en F3, waaraan mogelijk getuige F2 zal worden toegevoegd. De rechter-commissaris krijgt het druk. Wat blijft er na dit alles nog over van de betrouwbaarheid van een kroongetuige, dioe ook nog eens “van horen zeggen” verklaart? Mijn inziens niets. En als blijkt dat in de door de verdediging vergeefs opgevraagde strafdossiers informatie zit waaruit blijkt dat de kroongetuige bij een of meerdere moorden betrokken is, doet zich opnieuw een situatie voor dat het Openbaar Ministerie de rechter bewust op het verkeerde been zet. Maar die dossier zullen in het kader van de lopende opsporingsonderzoeken niet boven tafel komen.
Een eerlijk strafproces is gebaat bij een rechter die niet slaafs het Openbaar Ministerie volgt en die zich niet laat leiden door druk door of vanuit de media. Anders krijgen we veroordelingen zoals die tegen Louis H. (waarover binnenkort meer). Dat het Openbaar Ministerie fouten maakt is menselijk en niets nieuws, dat die fouten in een verziekte managementcultuur worden toegedekt en door de rechter soms voor zoete koek worden geslikt middels toepassing van artikel 359a Wetboek van Strafvordering is minst genomen onhelspellend. Het Openbaar Ministerie heeft een broertje dood aan introspectie en zelfreflectie, waardoor het zelfreinigend vermogen tot het nulpunt is gereduceerd. Het rottingsproces gaat dus verder en het parlement doet niets. Het laatste bastion is de rechter. Toen ik raadsheer was, werd al gezegd dat “ook wij” aan de beurt komen. Die tijd lijkt nu te zijn aangebroken. Na geruchtmakende rechterlijke dwalingen in zaken als de Schiedammer Parkmoord, laat het zich aanzien dat in de komende tijd meer rechterlijke dwalingen van die orde van grootte aan het licht zullen komen. De strafrechtspleging is een keten, waarvan de schakels niet op zichzelf dienen te worden gewaardeerd. Het is juist de som, die meer is dan de afzonderlijke delen. Dat stemt somber en vraagt om een veelomvattend, onafhankelijk en deskundig onderzoek.