Het EHRM legt de persvrijheid meer en meer aan banden. Ik heb het dan over berichtgeving in strafzaken. Altijd al een smeuïg onderwerp voor menig journalist. Het spreekt tot de verbeelding, krikt de oplagecijfers c.q. kijkcijfers omhoog en kennis van zaken lijkt nauwelijks een rol van betekenis te spelen. Al ruim voordat de rechter zich op de zitting over de strafzaak heeft gebogen, wordt de zaak in de pers breed uitgemeten. Sporadisch komt een deskundige aan het woord. Meestal gaat het dan om deskundigen die door ingewijden niet echt serieus worden genomen. Waar het om gaat is dat die deskundige in staat is om in een paar pakkende volzinnen de zaak te simplificeren. Dergelijke simpele zielen zijn zeldzaam, maar in de kaartenbak van de journalist bekleden ze een vooraanstaande positie. De kwadratuur van het simplisme.
Er kleven tal van gevaren aan deze vorm van journalistiek. En in toenemende mate stelt het EHRM er grenzen aan. Een goed voorbeeld is de zaak Bédat vs Switzerland, waar de Grand Chamber van het Europese Hof een unieke en (bewust?) onderbelichte uitspraak heet gedaan. De zaak dateert van 29 maart 2016 (application number 56925/08). Terwijl het (vertrouwelijke) opsporingsonderzoek nog volop gaande was, publiceerde Bédat in 2003 een artikel over een gruwelijk verkeersongeval, waarbij iemand was ingereden op een groep voorbijgangers. Drie van hen waren op slag dood en acht raakten zwaargewond. De automobilist had zich vervolgens van de brug gestort. Het artikel (“Tragedy on the Lausanne Bridge) bevatte vertrouwelijke informatie, zoals een samenvatting van de vragen en antwoorden tijdens het politieverhoor en het “preliminary” verhoor door de rechter. Ook was te lezen waarvan de verdachte werd beschuldigden dat hij geen spijt had. Wat foto’s moeten het toch al spraakmakende stuk opleuken. Ongetwijfeld allemaal informatie afkomstig uit een vertrouwelijke bron, want ook in Zwitserland wordt er door politie en justitie gelekt bij de vleet. Maar uiteraard een geheide kaskraker voor de krant.
Hoewel de verdachte civielrechtelijk had kunnen ageren tegen de journalist, zag hij daarvan af. In plaats daarvan besloot de officier van justitie de journalist Bédat strafrechtelijk te vervolgen voor het lekken van vertrouwelijke informatie. Bédar werd in tot in hoogste instantie veroordeeld en stapte vervolgens naar het EHRM. Daar had hij het twijfelachtig genoegen dat zijn zaak uiteindelijk werd beoordeeld door de Grand Chamber. Uitspraken van de Grand Chamber meer nog dan uitspraken van het ECHR een gezaghebbend karakter. En die uitspraak van de GC is in meer dan een opzicht opmerkelijk.
Het beroep op persvrijheid (art. 10 EVRM) werd voor het eerst niet afgewogen tegen het recht op privacy (art. 8 EVRM), maar tegen het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM). En dat leidt tot een aanzienlijke inperking van de persvrijheid. Voordat ik kort inga op de details, geef ik de kern van de uitspraak weer.
“While accepting that the accused could have had recourse to civil-law remedies to complain of interference in his private life, the Court nevertheless held that the existence in domestic law of remedies to which the accused could have had recourse did not dispense the State from its positive obligation to protect the private life of all persons charged in criminal proceedings. Finally, the Court found that the penalty imposed on the journalist for violation of secrecy, geared to protecting the proper functioning of justice and the accused’s rights to a fair trial and respect for his private life, had not amounted to disproportionate interference in the exercise of his right to freedom of expression”.
In deze opmerkelijke uitspraak van de Grand Chamber werd een eerdere uitspraak an het ECHR met meerderheid van stemmen “overruled”. Dat is op zichzelf al opmerkelijk. Het meest opmerkelijk is dat de meerderheid van de Grand Chamber van oordeel is dat het niet noodzakelijk was om deze informatie te publiceren en daardoor inbreuk te maken op de artikelen 6 en 8 EVRM.
“As regards the necessity of the interference in a democratic society, the Grand Chamber observed that Mr Bédat’s right to inform the public and the public’s right to receive information came up against equally important public and private interests which were protected by the prohibition of disclosing information covered by the secrecy of criminal investigations. Those interests were the authority and impartiality of the judiciary, the effectiveness of the criminal investigation and the right of the accused to the presumption of innocence and protection of his private life”.
Deze overweging expliciteert dat het recht op persvrijheid conflicteert met publieke en private rechten, waarbij het rechterlijk gezag en de rechterlijke onpartijdigheid evenals de onschuldpresumptie met zoveel woorden worden genoemd. Het recht op een fair trial speelt dus een cruciale rol. Deze rechten zijn in zoverre verabsoluteerd dat ik verwacht dat journalisten die het publiek over strafzaken “informeren” hun woorden zeer zorgvuldig moeten wikken en wegen. Het zou mij niet verbazen wanneer advocaten van verdachten die in de media al min of meer op de slachtbank zijn gelegd, steeds vaker aangiftes zullen doen.
Al met al een goede zaak omdat de media zich maar al te vaak en al te graag te buiten gaat aan riooljournalistiek. Publiceren van vertrouwelijke informatie kan niet met een beroep op het verschoningsrecht annex beroepsgeheim worden weggemoffeld. En met het duiden van strafzaken moet de grootst mogelijke prudentie in acht worden genomen.
Copyright@Wedzinga2016