Het Openbaar Ministerie wordt wel de spin in het web van de strafrechtspleging genoemd. En daar is alle reden voor. Want de beslissing om iemand wel of niet te vervolgen ligt bij het Openbaar Ministerie evenals de beslissing waarvoor iemand wordt vervolgd. Tel daarbij op dat het Openbaar Ministerie zelf ook in de loop der jaren voor rechter mocht gaan spelen en dat het strafrechtelijk onderzoek, dat steeds meer inquisitoire kenmerken vertoont, onder leiding van dat Openbaar Ministerie plaatsvindt, en zo zachtjes aan ontstaat het beeld van een Kafkaiaans instituut dat een enorme macht heeft. Een beeld dat wordt versterkt wanneer men zich realiseert dat in de loop er jaren steeds meer ingrijpende beslissingen aan dit machtsbolwerk zijn toevertrouwd. Van een controle op een rechtmatige toepassing ervan is bovendien nauwelijks sprake, ook al omdat art. 12 Sv weinig om het lijf heeft.
De leden van het Openbaar Ministerie maken deel uit van de Rechterlijke Macht en worden als zodanig geacht een zekere mate van onpartijdigheid te hebben. Maar al te vaak een reden voor de wetgever om bevoegdheden aan het Openbaar Ministerie toe te delen. De praktijk geeft een ander beeld te zien. Uiteraard is het Openbaar Ministerie erop uit om een zaak die het op de zitting brengt, tot een goed einde te brengen. En een goed einde betekent: een veroordeling. Daarbij is een officier van justitie vaak weinig of niet ontvankelijk voor argumenten van de verdediging. In wat minder tot de verbeelding sprekende zaken, wil een officier nog weleens principieel zijn. Maar in de bulk van de zaken staat de afloop vast. Een dergelijke processuele positionering is bepaald niet magistratelijk en rechtsstatelijk gezien ronduit gevaarlijk. Het Openbaar Ministerie is een staat binnen de staat geworden. Want ook officieren van justitie gaan soms over de schreef of zoeken in ieder geval de grenzen van de wet op. Een tot de verbeelding sprekend voorbeeld ervan is Fred Teeven, een voormalig officier van justitie en in een later leven staatssecretaris van justitie en veiligheid. Hij laat zich erop voorstaan ‘crimefighter’ te zijn. Wat zoveel betekent dat hij zich weinig aan de wet gelegen laat liggen en zich gedraagt als een olifant in de porseleinkist van het Wetboek van Strafvordering.
De strijd die met name in het begin van de jaren ’70 van de vorige eeuw binnen het Openbaar Ministerie heeft gewoed tussen de ‘rekkelijken’ (Teeven) en de ‘preciezen’ is, zo komt het mij voor, door de eerstgenoemde categorie glansrijk gewonnen. En dat met welwillende medewerking van het parlement, dat zich van de waarschuwingen van Van Traa weinig heeft aangetrokken en in de afgelopen decennia het Wetboek van Strafvordering dusdanig heeft opgerekt en ontrafeld, dat niet alleen de systematiek en daarmee de rechtszekerheid ver te zoeken is, maar dat het ook een breed scala aan opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen bevat waarvan politie en Openbaar Ministerie gebruik kunnen maken. Niet zelden zonder adequate (voorafgaande) rechterlijke controle. Geen wonder dat het met een zekere regelmaat faliekant misgaat. Immers: power corrupts; absolute power corrupts absolutely. Dubieuze, soms meer dan dubieuze, deals met criminelen die belastende verklaringen tegen medeverdachten afleggen, terwijl de deal voor een belangrijk deel buiten het gezichtsveld van de rechter blijft. Huiszoekingen (doorzoekingen) zonder rechterlijke machtiging. Schimmige CIE informatie als basis voor opsporingsonderzoek. Informatie die later wordt weggemoffeld of in andere dossiers opduikt. Onervaren officieren van justitie die zich aan de hand laten nemen door ervaren politiemensen en vaak carte blanche geven om iemand te arresteren. Tunnelvisie die de boventoon voert en resulteert in het samenstellen van strafdossiers waarin te vaak maar een kant van de medaille wordt belicht. Valse en afgedwongen bekentenissen, ontlastend bewijs dat soms welbewust uit het dossier wordt gehouden, verdachten die als getuige worden opgevoerd waardoor zij bijv. geen zwijgrecht hebben. En ga zo maar door. Als er een strafzaak komt, ziet de rechter het vaak door de vingers (art. 359a Sv) en officieren die het al te bont maken worden niet juridisch aangepakt. Zelfs een reprimande is not done. Althans niet dat ik weet. Geen wonder dat binnen het Openbaar Ministerie een cultuur is ontstaan, die ik als sektarisch zou willen kwalificeren.
In Amerika is het nog een graadje erger. Dat heeft zeker te maken met het feit dat op statelijk niveau prosecutors worden gekozen. En wie zich herkiesbaar stelt in een ‘redneck state’ als bijv. Texas, doet er goed aan om zich in de verkiezingscampagne en in de praktijk te profileren als een ‘hardliner’. Hoge straffen eisen en je kunt weer 10 jaar vooruit. Hoe meer veroordelingen hoe beter. Het achterhouden van ontlastend bewijsmateriaal nam dusdanig proporties aan, dat een federal judge het als “epidemic” etiketteerde. En ook daar heeft het zelden of nooit consequenties. Want ook sommige rechters worden gekozen en ook dat leidt soms tot bizarre toestanden. De documentaire “kids for cash” biedt daarvan een ontluisterend beeld. Een rechter die kinderen voor het minste of geringste jarenlang in privé gevangenissen opsloot en daarvoor door de gevangenis rijkelijk werd beloond.
Maar het tij lijkt te keren. En dat heeft veel te maken met geld. Wereldwijd zit een op de vier gedetineerden in een Amerikaanse federal state prison. Het “incarcerationsystem” kost anno 2015 80 biljoen dollar per jaar. ‘Race’, ‘wealth’ (bailing out) en ‘station’ lijken bij de vraag of iemand schuldig of onschuldig is, een belangrijke rol te spelen. Zeker als het tot een jurytrial komt. Inmiddels is het plan opgevat om het federal justice system in de VS fundamenteel te veranderen. Het Marshallproject is in gang gezet omdat zelfs de Amerikanen er van doordrongen zijn dat het zo niet langer kan. Mandatory sentences worden verlaagd, er is veel kritiek op indeterminante sentences, bezit van softdrugs wordt in steeds meer staten gelegaliseerd c.q. gedecriminaliseerd en er wordt vaker wordt gepleit voor ‘federal oversight’. State prosecutors die herhaaldelijk ‘legal’ and constitutional rights’ van verdachten schenden zouden door het Justice Department tot de orde moeten worden geroepen. Dat kan in voorkomende gevallen leiden tot strafrechtelijke en/of civielrechtelijke accountability en liability. Het gereedschap is er in de VS, al is het wat roestig. Maar rechters en officieren kunnen middels obstruction of justice (misfeasance, malfeasance, nonfeasance), perjury ter verantwoording worden geroepen en de roep om dat te doen wordt steeds luider.
Vooral de zogenoemde Brady-violations vragen de aandacht. De misdraging bestaat in dat soort gevallen uit het achterhouden van exculpatory information. Onderzoek leert dat het alleen al in moordzaken gaat om tientallen zaken per jaar. Niet zelden met de doodstraf als gevolg. Dat er zo weinig tegen wordt deze en andere vormen van procedural misconduct wordt ondernomen heeft in belangrijke mate te maken met de macht van prosecutors en het rechtssysteem, als je daarvan al kunt spreken in de VS. Veel zaken komen immers niet op de zitting, maar eindigen in een plea bargaining na een guilty plea. In dat geval is de verdediging afhankelijk van de medewerking van de prosecutor. Daarbij komt dat een public or private defender niet snel geneigd zal zijn om een prosecutor ter verantwoording te roepen. Hij of zij loopt dan groot gevaar zijn licentie te verliezen. Inmiddels gaan er steeds meer stemmen op om hier paal en perk aan de stellen.
De situatie in Nederland is uiteraard per definitie niet te vergelijken met die in de VS, maar ook in Nederland komen dit soort misdragingen voor en is het achterhouden van ontlastend bewijs geen zeldzaamheid. Ook in Nederland is het dus tijd dat het Openbaar Ministerie, om het wat overdreven te formuleren, onder curatele wordt gesteld en dat officieren van justitie die over de schreef gaan aansprakelijk worden gesteld. Het is niet meer van deze tijd dat levens worden verwoest door officieren die zich weinig of niets gelegen laten liggen aan de wet en die mede door de sauverende houding van de Hoge Raad ongestoord hun gang kunnen gaan. Het aantal justitiële dwalingen wordt per jaar in de VS geschat op duizenden. Enkele honderden komen via een soort reviews aan het licht. In het hypocriete Nederland wordt er steeds weer op getamboereerd dat het slechts zou gaan om een paar zaken. Ook zonder wetenschappelijk bewijs mag worden aangenomen dat het hierbij gaat om het topje van de ijsberg. En die berg wordt steeds groter omdat politierechters er in ‘no time’ vele tientallen zaken doorheen jassen, meervoudige kamers door het financieringssysteem min of meer tot output worden gedwongen, het Openbaar Ministerie- als gezegd- via de ZSM ook voor rechter is gaan spelen en ons bewijsstelsel jurisprudentieel is uitgehold. De rechterlijke overtuiging voert de boventoon. Als die overtuiging er is, is het wettig bewijs altijd wel te vinden. Ons bewijsstelsel stelt wezenlijk niets voor.
Maar het materiele strafrecht is niet goed toegesneden op dit soort strafwaardig gedrag. Het gaat eigenlijk om een afgeleide van oplichting die kan resulteren in wederrechtelijke vrijheidsberoving. Een herziening van art. 361 Sr ligt voor de hand, maar het verdient de voorkeur om een afzonderlijke strafbepaling onder de ambtsmisdrijven op te nemen. En processueel gezien zou art. 510 Wetboek van Strafvordering in ieder geval zodanig moeten worden herschreven, dat het ‘verzoek van de officier van justitie’ wordt geschrapt. Het ligt voor de hand om aangifte te doen bij de Rijksrecherche en de zaak vervolgens weg te houden van het Openbaar Ministerie. Voorwaarde is dan wel dat de infrastructuur van het openbaar Ministerie wordt veranderd en dat de Rijksrecherche niet lang is gelieerd aan het College van Procureurs-Generaal. Deze politietak zou moeten vallen onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en dienen te beschikken over ‘eigen’ officieren van justitie. Na onderzoek van de Rijksrecherche zou het wat mij betreft de voorkeur verdienen om het parket Procureur-Generaal bij de Hoge Raad de vervolgingsbeslissing te laten nemen. Dat parket staat los van het Openbaar Ministerie en heeft een wetenschappelijke en adviserende functie. Een advocaat-generaal bij de Hoge Raad zou vervolgens de zaak moeten overhevelen naar de officier van justitie die ressorteert onder de Rijksrecherche. Die officier kan de zaak dan aanbrengen bij de rechtbank, Hof en eventueel Hoge Raad. Het is maar een voorlopige gedachte, die nadere overdenking behoeft.
Copyright@Wedzinga2016