Verruiming onderzoek Demmink mag geen maskerade worden

Belabberde wetgeving en sjoemelende rechters
16 mei 2014
Herziening Baybasin draait niet om manipulaties tap
28 mei 2014
Show all

De met veel aplomb in de reportage van KRO Brandpunt aangekondigde “nieuwe ontwikkelingen” in de zaak Demmink stelden niet veel meer voor dan de mededeling dat het strafrechtelijke onderzoek was uitgebreid. Het Hof Arnhem had al bevolen dat vervolging (“in de zin van onderzoek”) moest plaatsvinden naar twee aangiftes van Turkse jongens wegens verkrachting uit de jaren negentig. Dat onderzoek strekt zich nu dus ook uit over beweringen van justitieambtenaren dat Demmink seks met jongens zou hebben gehad.

Een verruiming die grote gevolgen kan hebben, maar daarover werd in de reportage met geen woord gerept.

De (belangrijkste) aanleiding voor de verruiming is gelegen in de verklaringen van twee getuigen die onlangs in de civiele zaak tegen Demmink acte de présence gaven. Jacques van Huet, een voormalig gevangenisdirecteur, had het over een bezoek van Demmink aan de Pinocchio bar in Praag. Naar het schijnt een dubieuze uitgaansgelegenheid voor homo’s.  Bij de R-C had hij daaraan overigens toegevoegd dit van een collega te hebben gehoord. In de documentaire kwam naar voren dat Demmink dat bezoek ontkende. Die ontkenning biedt houvast. Van Huet verklaarde bij de R-C ook over een uitlating van een justitiemedewerkster (mevrouw Storm) die zich er tijdens een dienstreis naar Londen over beklaagde dat zij “jongens” voor Demmink moest regelen. Iets wat de medewerkster overigens zelf pertinent ontkende.

De tweede getuige was Tjeerd Postma, destijds hoofd facilitaire zaken. Een soort vertrouwenspersoon van de chauffeurs. Hij maakte, evenals bij de R-C, melding van een klacht van chauffeur Dijkman, die zich als een “hond” behandeld voelde omdat hij erg lang moest wachten op Demmink bij een “gelegenheid” in de Kazernestraat in Den Haag. En chauffeur Bakker had Postma toevertrouwd dat Demmink op de achterbank van de dienstauto seksuele handelingen pleegde met een jongen die in Brussel werd opgepikt. Ook dit was al breed uitgemeten bij de R-C.

Het is opmerkelijk dat Van Huet en Postma geen “directe” getuigen zijn. Van Huet is niet in de Pinocchiobar geweest en Postma fungeert slechts als doorgeefluik voor klachten van chauffeurs. Het is dan ook noodzakelijk en wenselijk dat in het onderzoek van de rijksrecherche direct betrokkenen worden gehoord. De collega die uit de school klapte over het bezoek van Demmink aan de Praagse bar en chauffeurs die directe wetenschap hebben van de vermeende uitspattingen van Demmink.

Ook andere justitiemedewerkers moeten aan de tand worden gevoeld. Want de bewijslast is door de verruiming van het onderzoek fundamenteel verschoven. In de Turkse zaak moet worden bewezen dat Demmink twee minderjarige jongens  heeft verkracht. De bewijslast is zwaar en het is lang geleden. Bewezen moet worden dat Demmink “seksueel is binnengedrongen” en dat dit – kort gezegd – tegen de wil van de jongens gebeurde. Als die jongens zich prostitueerden en lieten ronselen, levert dat bewijsperikelen op.

De enkele aanwezigheid van Demmink in Turkije, zo dit al zou komen vast te staan (want over de authenticiteit van de documenten bestaat onduidelijkheid) zegt in feite niets. Aangetoond moet worden dat Demmink op een bepaalde datum en op een bepaalde plaats die twee Turkse jongens heeft verkracht. Daarbij geldt ook nog eens dat de wetgever heeft bepaald dat de verklaring van één getuige onvoldoende is. Als de twee jongens bij hun aangifte blijven en Demmink ontkent, zal er steunbewijs moeten zijn. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het steunbewijs niet (altijd) veel heeft voor te stellen.

Niettemin een tour de force. Misschien verklaart dat mede waarom het Hof alleen de vervolging in die zaken heeft bevolen en niet de dagvaarding. Door de verruiming van het onderzoek is de bewijslast verschoven. Het gaat niet specifiek over verkrachting van twee Turkse jongens, maar seks met kinderen. In hooflijnen komt de wetgeving hierop neer dat seks met kinderen die jonger zijn dan 16 jaar strafbaar is, ook al claimt de dader dat hij niet wist en ook niet kon en behoorde te weten dat het kind zo jong was. Bij 16 en 17-jarige jongeren ligt het juridisch gecompliceerder. In die gevallen zal de dader moeten ”weten” of “redelijkerwijs moeten vermoeden” dat de ander jonger was dan 18. De bewijslast wordt dus opgeschroefd. Geweld of bedreiging met geweld is, anders dan bij verkrachting, niet vereist. En als niet naar de leeftijd wordt gevraagd, zal het bewijs vermoedelijk snel rond zijn. Aandacht verdient nog art. 248b Sr omdat de leeftijd daarin weer wel geobjectiveerd is. Maar dan moet het wel gaan om (mannelijke) prostituees van 16 en 17 jaar. Deze strafbepaling biedt wellicht de meeste aanknopingspunten.

Het is een ingewikkeld onderzoek en ik kan mij voorstellen dat de Rijksrecherche er veel tijd voor nodig heeft. Opstelten verklaarde bij voorbaat al zeker te weten dat het onderzoek niets zou opleveren en heeft het onderzoek daardoor van meet af aan besmet. De Rijksrecherche valt onder verantwoordelijkheid van het College van P-G’s en dat is minst genomen ongelukkig. Want de dirigent van het orkest is uiteindelijk toch weer Opstelten. Maar aan de andere kant is de druk zo groot geworden dat dit onderzoek misschien wel meer dan enig ander onderzoek boven alle twijfel en scepsis verheven is. Transparantie is in deze zaak van vitaal belang.

In een rechtsstaat is wantrouwen belangrijk. Eigenlijk is dat het fundament. En door dat wantrouwen betrap ik mij op de gedachte dat het uitbreiden van het onderzoek een maskerade kan zijn.  Een maskerade die er toe dient om scepsis weg te nemen voor het geval het onderzoek op niets uitloopt. Zonder enige pathos kan worden gesteld dat in de Demmink-zaak het niveau van onze zelfverklaarde rechtsstaat wordt beproefd. Bovendien staat er politiek gezien veel op het spel. Dat alles mag geen rol spelen.

Voorzover rechtsstaat niet alleen als een uiting van de “rule of law” wordt gezien, maar meer als een staat waarin er een zekere balans tussen instrumentaliteit en rechtsbescherming bestaat, een staat waarin een “fair tryal” gefundeerd is op de aan het EVRM ten grondslag liggende beginselen, zijn we al behoorlijk ver weggezakt. Een nieuw wak op het niveau van de top van justitie kunnen we er niet bij hebben. Als er koppen moeten rollen, dan moet dat. Zonder aanziens des persoons.

Copyright@Wedzinga2014