Aankondiging rechtbankverslagen
15 juni 2012
Er gaat niets boven Groningen
29 juni 2012
Show all

Rechtbank Groningen, zitting 21 juni 2012

De verdachte zat er wat verloren bij. Blanco strafblad en op 54 jarige leeftijd aangehouden voor bezit en handel in allerlei verdovende middelen. Op staande voet ontslag en sinds ongeveer een half jaar in detentie.  Vrouw en andere familie waren in geen velden of wegen te bekennen. Zijn advocaat was de enige die hem bijstond. Tegenover hem een, naar later bleek, ijzerenheinige officier van justitie en een rechtbank, bestaande uit een ervaren voorzitter,  een vermoeid ogende oudste rechter en een jongste rechter, die slechts opviel door het stellen van een overbodige vraag.

Het lot van bijzitters heeft iets tragisch. Vaak stellen ze, om er niet geheel als decorstuk bij te zitten, een enkele vraag, daarbij vriendelijk kijkend naar de voorzitter. Die moet zich namelijk niet geschoffeerd voelen. Niet veel vragen dus en vooral de indruk wekken dat je meetelt! en het dossier goed gelezen hebt. De voorzitter maakte er een lange monoloog van. Duidelijk een man van de praktijk, geen ambachtelijk  jurist. Niet iemand dus voor het verfijnde juridische werk. Vriendelijk en voorkomend met een focus op de feiten. Zo kende ik hem ook van de studie. De jongste rechter kende ik ook. Zij had het nog een tijdje geprobeerd bij het Hof, maar maakte betrekkelijk snel rechtsomkeert.

De zitting verliep volgens een vast sjabloon. Eerst worden de feiten bij langs gelopen om te zien of er voldoende bewijsmateriaal is en vervolgens wordt ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte omdat die van belang zijn bij het bepalen van de straf. Een soort tweeluik dus. Het Openbaar Ministerie schrijft daarbij het script en de rechtbank (m.n. de voorzitter) draagt voor. Tenminste, zo gaat het meestal en zo ging het ook in deze zaak. Een dialoog tussen de voorzitter en de verdachte is mogelijk en zelfs wenselijk, maar was in deze zaak ver te zoeken. Het was een eenzijdig verhaal. De verdachte werd geconfronteerd met het belastende materiaal dat tijdens het opsporingsonderzoek was verzameld. In dit geval had de verdachte in die fase niet het achterste van zijn tong laten zien en koos hij op de zitting eieren voor zijn geld. Althans, zo leek het. Als een gelovige die plotseling het licht heeft gezien, putte hij zich uit in gulle bekentenissen, daartoe in meer of mindere mate aangespoord door de voorzitter. “U draait er wat minder omheen” merkte de voorzitter op een gegeven moment op. Bedenkelijk! Sterker nog: rijp voor een wrakingsverzoek. Maar in het noorden is dat niet te doen gebruikelijk. Iedereen kent iedereen en de sfeer is vriendelijk. Te vriendelijk.

Het zal na al zijn spijtbetuigingen voor de verdachte dan ook wel als een donderslag bij heldere hemel zijn gekomen dat de officier van justitie, die zoals gebruikelijk rijkelijk en selectief shopte in zijn verklaringen en uiteraard als ware magistraat uiteindelijk die verklaringen geloofwaardig oordeelde, waaruit het bewijs kon worden geput, met een harde eis van drie jaar gevangenisstraf kwam. Omdat de echtgenote van de verdachte “onvoldoende actief” had meegewerkt aan bepaalde strafbare activiteiten, werd het medeplegen niet bewezen geoordeeld. Op zichzelf een juridische losse flodder, want ook zonder dat iemand actief handelt kan van medeplegen wel degelijk sprake zijn. Het komt mij dan ook voor dat het hier meer gaat om een opportuniteitsvraag, dan een bewijspobleem. Een nadere motivering ontbrak, zoals die zo vaak ontbreekt wanneer het Openbaar Ministerie stelling neemt. Er werd ook niet naar gevraagd. En zo werd de echtgenote, tegen wie het onderzoek nog steeds liep en die nog steeds verdachte is, in haar afwezigheid als het ware vrijgesproken.  Ten minste, als de rechtbank de officier van justitie hierin volgt.

De advocaat maakte geen gedreven indruk. Het was een beetje een monotoon en ongeïnspireerd verhaal en juridisch raakte het soms kant noch wal. Vanzelfsprekend was hij met zijn cliënt geschrokken van de eis. Zijn cliënt had immers een blanco strafblad, had op de zitting volop meegewerkt (altijd een wat merkwaardig argument als het van de zijde van de verdediging komt) en wat er in de woning van zijn cliënt aan verdovende middelen werd aangetroffen, viel toch ook wel weer mee. Het zou in zijn ogen met een jaar waarvan een deel voorwaardelijk moeten worden afgedaan. Ook een losse flodder. Want als het reclasseringsrapport daarvoor onvoldoende steun biedt, is het verzoek om (een deel van) de straf voorwaardelijk op te leggen,  in beginsel op drijfzand gebaseerd.

Juridisch was de zaak toch wel aardig. Maar het debat dat ik had verwacht beperkte zich tot het uitwisselen van oppervlakkigheden en raakte de kern van het probleem niet, waardoor een scherpzinnig, kritisch en creatief pleidooi waarbij de verdachte baat zou kunnen hebben, achterwege bleef. Niettemin had de zaak juridisch wat beter op scherp moeten worden gesteld. Wat wil namelijk het geval: De politie was de verdachte op het spoor gekomen na een tip. Vervolgens was de politie naar de woning van de verdachte gegaan, had hem voor zijn aanhouding de cautie gegeven (de verdachte wordt er dan op gewezen dat hij niet verplicht is om antwoord te geven op vragen) en kreeg toestemming de woning te doorzoeken.

Maar uit de rechtspraak volgt dat een verdachte voor zijn verhoor er op moet worden gewezen dat hij een advocaat mag raadplegen. Dat geldt zelfs blijkens de aanwijzingen van het Openbaar Ministerie voor een niet aangehouden verdachte die voor een verhoor op het politiebureau wordt uitgenodigd. De verdachte in deze zaak kreeg wel de cautie, maar werd niet gehoord over zijn betrokkenheid bij de strafbare feiten, terwijl de cautie daarvoor wel is bedoeld. Hoewel er dus vermoedelijk geen  verhoor heeft plaatsgevonden, is niet uitgesloten dat er wel sprake zijn geweest van een “interrogation”, zoals bedoeld door het EHRM. En dus rijst de vraag of consultatierecht is geschonden en, zo ja, welke consequenties dat heeft.

Heeft de verdachte na de cautie belastende verklaringen afgelegd of is anderszins incriminerende informatie aan het licht gekomen? Zo ja, is dat een rechtsreeks gevolg van de druk die op verdachte werd uitgeoefend? Dat zou betekenen dat er dus sprake was van een ernstig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Daarbij had hij prachtig kunnen inhaken op het argument van de officier van justitie dat er geen sprake was van een “verhoor” zoals bedoeld in de door het Openbaar Ministerie zelf (sic!) opgestelde aanwijzingen. Afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, zou dat het doorzoeken en de belastende verklaringen die verdachte, zij het mondjesmaat, bij de politie had afgelegd, kunnen beïnvloeden en had het mogelijk ook impact gehad op zijn proceshouding. Dit alles bleef achterwege en zo bleef het bij een slap strafmaatverweer.

Nu zal de rechtbank bij een veroordeling het bewijs vooral baseren op de verklaringen van verdachte ter terechtzitting. De zitting was overigens een typisch voorbeeld van een strafzaak die het karakter had van een verificatievergadering. Degene die, zoals ik, niet de beschikking heeft over processtukken, krijgt maar een pover overzicht van wat zich heeft afgespeeld. Van de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever dat alles zich op de zitting ten overstaan van de rechter zou afspelen en dat getuigen daar hun verklaringen afleggen, is bitter weinig overgebleven. Dat is voor mij natuurlijk niet nieuw. Maar het is meer dan betreurenswaardig. Want het kleedt de controlefunctie die aan de openbaarheid kleeft uit.

De uitspraak is op 5 juni om 13.00 uur.

Copyrigt2012@Wedzinga