Twee mannen die een roofoverval op een bank willen plegen signaleren op weg er naar toe een politieauto en slaan op de vlucht met de scooter. De bestuurder rijdt als een dolleman met veel te hoge snelheid door Nijmegen en raakt een overstekende voetganger die daarbij om het leven komt. Omdat niet duidelijk is wie de scooter heeft bestuurd en omdat de bijrijder geen invloed heeft gehad op het levensgevaarlijke rijgedrag worden zij daarvan vrijgesproken. Voor het voorbereiden van de overval en de heling van de scooter worden zij wel veroordeeld.
De vrijspraak roept veel commotie op. Begrijpelijk. De verklaringen van de verdachten waren weliswaar warrig en tegenstrijdig, maar twee overvallers die op de vlucht slaan en waarbij de bestuurder zo roekeloos rijdt dat iemand dodelijk wordt aangereden horen daarvoor naar de mening van velen beiden op te draaien. It’s all-in the game, niet waar?
Zoals gebruikelijk stort de Tweede Kamer zich op deze zaak, die in de media voor veel ophef zorgt. En binnen de kortste keren smeden CDA en PVV een plan om de strafwet te verruimen bij zaken waarin meerdere personen betrokken zijn bij een strafbaar feit, zonder dat duidelijk is wie welk aandeel heeft gehad. Gepleit wordt voor “ongedeeld daderschap” (CDA) en de aansprakelijkheid voor groepsgeweld (artikel 141 Wetboek van strafrecht) moet worden verruimd (PVV).
De justitie woordvoerster van het CDA (Madeleine van Toorenburg) laat zich in een interview als volgt uit: “Als je als een team opereert, maakt het niet zoveel uit wie welk aandeel heeft gehad”. Dat is correct, maar dat is al geregeld in het strafrecht. Als je als een team opereert, ben je strafrechtelijk aansprakelijk. Dat heet medeplegen. Maar dat is hier nu juist het punt. Beide verdachten opereerden bij de vlucht niet als een team. Wel bij het voorbereiden van de overval. Maar vanaf het moment dat de politieauto door de verdachten wordt opgemerkt, scheiden zich figuurlijk gesproken de wegen.
Mevrouw Toorenburg drukt zich dus onzorgvuldig uit. Wat zij strafrechtelijk wil regelen, is al geregeld. Zij heeft er nota bene een proefschrift over geschreven dat door mij is gerecenseerd. Wanneer de opmerkingen van beide Kamerleden zo moeten worden uitgelegd dat iedereen die zich in een groep bevindt per definitie aansprakelijk is voor strafbare feiten die vanuit de groep worden gepleegd, is het hek van de dam. Dan is ook iemand die met een groepje vrienden op stap gaat strafbaar voor het geweld dat buiten zijn wil en medeweten wordt gepleegd door een ander lid van de groep. Wanneer de wetgever die kant op wenst te gaan, verliest het strafrecht de pijlers waarop het rust. Er wordt dan een vorm van groepsaansprakelijkheid in de zin van risicoaansprakelijkheid geïntroduceerd. Een vorm die zijn weerga niet kent. En dat terwijl de grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid door de wetgever al zo ruim zijn getrokken.
Zo is iemand die het geweld dat door een ander groepslid wordt gepleegd tegen bijv. politieagenten en die zelf geen vinger uitsteekt, maar wel uitdrukkelijk bijval betuigt, al op grond van openlijke geweldpleging (artikel 141 Wetboek van Strafrecht) aansprakelijk. Het is dus van tweeën één. Afgaande op de woorden van mevrouw Toorenburg wil zij een vorm van aansprakelijkheid introduceren, die er al is. Dan is het voorstel overbodig. Uitgaande van de strekking van het initiatief van beide Kamerleden wordt de strafrechtelijke aansprakelijkheid verruimd tot risicoaansprakelijkheid. Je was er bij, dus je bent er bij. Dat gaat mij een brug te ver, ook vanwege de strafvorderlijke consequenties. Iedereen kan worden aangehouden en in voorarrest worden gesteld.
Waar ik wel voor ben is om het diffuse onderscheid tussen de verschillende deelnemingsvormen die ons strafrecht kent grotendeels of geheel weg te nemen. Het onderscheid tussen pleger en dader is verouderd en in wetenschap en praktijk zijn deelnemingsvormen als plegen, medeplegen en uitlokken naar elkaar toegegroeid. Daar zou best één vorm van daderschap van kunnen worden gemaakt, waarbij zoals Toorenburg terecht stelt, bij de strafoplegging al naar gelang het aandeel kan worden gedifferentieerd.
Toorenburg wil het oordeel van de Hoge Raad over de vrijspraak afwachten. Die vrijspraak is breed gemotiveerd en op één punt aanvechtbaar, namelijk daar waar het Hof de inwisselbaarheid van rollen als vereiste voor medeplegen ziet. Want ook als de rolen niet “inwisselbaar” zijn, kan sprake zijn van medeplgen. Inwisselbaarheid van rollen is een indicatie, maar geen voorwaarde voor medeplegen. Maar dat raakt de kern van de zaak niet en de desbetreffende overweging van het Hof laat zich bovendien zo interpreteren dat het wezenlijk gaat over de vereisten van : ”bewuste samenwerking” en “gezamenlijke uitvoering” die voor het medeplegen gelden. Ook als de Hoge Raad casseert, zal dat de kern van de vrijspraak en dus ook de kern van de kritiek dus niet raken. Kritiek die echter wezenlijk kant noch wal raakt.