Advocaat Richard Korver heeft tot nu toe het geluk aan zijn zijde. Het zij hem gegund. Hij is kundig en verdedigt zijn cliënten met verve. In en buiten de rechtszaal. Door de aard van deze bizarre zaak is iedereen vanzelfsprekend op zijn hand en heeft hij de wind mee. Dat bleek al in het begin van de zaak toen de rechtbank in strijd met letter en geest van de wet preludeerde op een wetsvoorstel en oordeelde dat ook de ouders van de jeugdige slachtoffer van Robert M. en Richard van O. het spreekrecht toekwam. Dat was juridisch gezien op zijn zachtst gezegd aanvechtbaar omdat de wetgever aan zulke jonge slachtoffertjes geen spreekrecht toekent en de ouders per definitie dus ook gen afgeleid spreekrecht hebben. Maar het verzoek van Korver en de beslissing van de rechtbank konden begrijpelijkerwijs op veel bijval rekenen. Ik vraag mij echter af of hierover het laatste woord is gezegd.
Maandag diende Korver een verzoek tot schadevergoeding in. Bij Pauw en Witteman legde hij uit dat de immateriële schade is gerelateerd aan 1. de inbreuk op het recht op lichamelijke integriteit 2. de verstoring van het recht op gezinsleven en 3. de inbreuk op de privacy door het maken van pornografische opnames. Al met al gaat het bij de vele tientallen slachtoffertjes om een bedrag van meer dan een miljoen. Dat lijkt heel wat, maar staat m.i. in geen verhouding tot het leed dat de ouders en de kinderen tot in lengte van jaren moeten ondergaan. Hollandse krenterigheid op zijn slechtst. Korver had wat meer zijn nek moeten uitsteken (zoals hij dat ook bij het spreekrecht heeft gedaan) en niet op het zuinige kompas van de Nederlandse en Belgische rechter moeten varen. Wie niet waagt, wie niet wint. De rechter kan altijd matigen. En dit is een uitzonderlijke zaak.
De ouders vallen bij de schadevergoeding opeens buiten de boot, omdat de rechtbank hen niet als slachtoffers ziet. Een redenering die op gespannen voet staat met die op basis waarvan de ouders door dezelfde rechtbank het spreekrecht werd toegekend. Centraal stond daarbij immers de gedachte dat ouders en kinderen in deze zaak met elkaar moeten worden vereenzelvigd en de ouders, zo begrijp ik, dus juist wel als slachtoffers moesten worden aangemerkt. Waarom dan nu niet die redenering gevolgd? De rechtbank begeeft zich wederom juridisch gezien op glad ijs.
Natuurlijk heeft advocaat Korver gelijk wanneer hij stelt dat toekenning van de schadevergoeding niet tot verhaal bij de daders zal leiden. Van een kale kip valt immers niets te plukken. Maar de nog niet zo lang geleden in een nieuw jasje gestoken wettelijke schadevergoedingsregeling voorziet in de mogelijkheid dat de Staat het toegekende bedrag voorschiet aan de ouders om zich daarna te verhalen op Robert M. en Richard van O.. Wanneer de Staat daarbij vervolgens bot vangt, hangt de beide daders de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis boven het hoofd. Na die tenuitvoerlegging blijven zij verplicht om de Staat het voorgeschoten bedrag, inclusief de inmiddels van kracht geworden verhogingen, te betalen.
Het is echter nog maar de vraag of de rechter de (immateriële) schadevergoeding toewijst. Belangrijke maatstaf daarbij is namelijk dat het gaat om een verzoek dat “eenvoudig” van aard is. Een strafrechter heeft een broertje dood aan ingewikkelde schadevergoedingszaken en geeft dat liever uit handen aan de civiele rechter. De rechtspraak over de vorderingen van de benadeelde partij laten dat overtuigend zien. Daarom is het bepaald niet ondenkbaar dat het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen (niet-ontvankelijk verklaard). De ouders zullen daarna hun heil alsnog moeten zoeken bij de burgerlijke rechter. Een lange, slepende en treurige procedure.
De publieke opinie die sterk wordt gevoed door de media drukt naar mijn overtuiging een stempel op deze zaak en daardoor worden, net zoals in de zaak Wilders het geval is geweest, de wettelijke spelregels niet zo nauw genomen. Ik heb de indruk dat de rechter zich te zeer laat beïnvloeden door de media. De schadevergoeding zal dan ook wel worden toegewezen. Uit menselijk oogpunt valt dat toe te juichen. Rechtsstatelijk gezien is het bedenkelijk. Het recht moet zijn loop hebben en in dit geval is evident dat als wordt bewezen dat Robert M. en Richard van O. zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik van zoveel weerloze slachtoffertjes, alleen al uit oogpunt van vergelding en beveiliging een zware straf (en eventueel een maatregel als tbs) op zijn plaats is. De vraag is of de rechters om aan dat gevoel tegemoet te komen, zo uit de pas meten lopen. Aan eigenrichting door de rechter hebben we ook geen behoefte. Zeker niet wanneer het rechtsgevoel ook op andere wijze kan worden bevredigd.