Beeldvorming was belangrijk, is belangrijk en zal, naar het zich laat aanzien, steeds belangrijker worden. Ook in de rechtspleging en vooral in de strafrechtspleging, omdat misdaad nu eenmaal tot de verbeelding spreekt. Zeker misdaad in de vorm van moord en doodslag. Kranten en tijdschriften staan er vol van, de tv besteed er veel aandacht aan en de misdaadliteratuur of wat daarvoor doorgaat is bijna niet aan te slepen. Die beeldvorming heeft invloed en die invloed beperkt zich bepaald niet tot de direct betrokkenen en de krantenlezer en televisiekijker. Beeldvorming werkt opiniërend. Geheel terecht heben Stijn Franken en Chrisje Zuur in hun technisch-juridisch voortreffelijk pleidooi in de zaak Holleeder hier dan ook een punt van gemaakt. Holleeder was in de media al totaal afgeslacht en het zou naïef zijn om te menen dat rechters zich aan die beeldvorming niets gelegen laten liggen. Zeker niet omdat in ons bewijsstelsel de rechterlijke overtuiging een belangrijke rol speelt. Misschien wel de belangrijkste. En ook al zouden rechters van die beeldvorming afstand kunnen nemen, dan is het alleen al verdedigingsstrategisch gezien niet meer dan vanzelfsprekend om de rechters die over de zaak oordelen nog eens goed te doordringen van het feit dat ook voor Holleeder de onschuldpresumptie in volle omvang van kracht is.
Of Holleeder het slachtoffer is geworden van beeldvorming is een vraag die per definitie niet kan worden beantwoord. In zijn voordeel heeft het zeker niet gewerkt. Duidelijk is wel dat de bewijsconstructie van het Hof op drijfzand is gebaseerd en dat de wijze waarop het Hof deskundigen als Wagenaar en Crombag heeft “afgeserveerd” geen sterke indruk maakt. Daardoor kan de indruk ontstaan dat beeldvorming in niet onbelangrijke mate heeft bijgedragen aan de rechterlijke oordeelsvorming. Stijn Franken is een aimabele advocaat, een goed jurist, die zich niet snel zal uiten in ferme bewoordingen. Ook niet over de rol van het OM in deze zaak, hoewel hij en zijn collega daar in hun pleitnota krachtig stelling tegen nemen. Franken behoort tot de categorie advocaten die denken dat het juridisch debat in de rechtszaal beslecht wordt. Of in ieder geval de hoop koestert dat het zo is. En zo zou het idealiter ook moeten zijn. Maar is het ook zo?
Andere advocaten denken van niet of hebben de hoop opgegeven en steken hun gram niet onder stoelen en banken. Gisteren hekelde Harm Brouwer, de voorzitter van het college van Procureurs-Generaal, de wijze waarop bepaalde advocaten zich over officier van justitie Koos Plooij hadden uitgelaten. Plooij die ook in het onderzoek tegen Holleeder een prominente rol heeft gespeeld. Volgens de advocaten Victor Koppe, Jan Hein Kuijpers, Bart Nooitgedagt en Jan Boone is het Plooij er vooral om te doen om te “scoren”. Koppe en Nooitgedacht deden zelfs aangifte wegens meineed tegen Plooij, die het bewijsmateriaal zou hebben gemanipuleerd en dat later onder ede ten overstaan van de rechter mordicus ontkende. Een aangifte die werd geseponeerd en mogelijk zal uitmonden in een klachtprocedure bij het Hof. Dat alles is Brouwer in het verkeerde keelgat geschoten. Hij spreekt van “karaktermoord” en is van mening dat de landelijk deken zich over dergelijke verbale “uitwassen” dient uit te laten.
Op Koppe en Nooitgedacht hebben de woorden van Brouwers weinig indruk gemaakt. Nooitgedacht liet zich zelfs ontvallen: “Wat Brouwer (…) vergeet in deze discussie, is dat het niet om mij of een officier van justitie draait. De verharding die hij signaleert ligt bij de omgang van het OM met verdachten. Er gebeuren dingen die niet door de beugel kunnen, waardoor verdachten in hun verdediging worden beperkt. Dat is veel erger”.’ Die verharding is ontegenzeggelijk een feit. Natuurlijk niet in de meeste strafzaken, waar het gaat om misdrijven als diefstal en heling en waar van georganiseerde misdaad en liquidaties geen sprake is. En ook niet overal in het land. De verharding is vooral te merken in de randstad, waar een andere sfeer en mores heerst dan bijv. in het noorden van het land. De criminaliteit is daar, naar mijn vaste overtuiging, anders, harder en de verhoudingen tussen de procespartijen zijn zakelijker, scherper. Tijdens de zitting ligt veel meer dan in het noorden het accent op het opsporingsonderzoek, vormfouten en het horen van getuigen, veelal politieagenten. Achter de schermen speelt zich veel meer af en de opstelling van de advocatuur en het OM is grosso modo ook grimmiger. Een voormalige collega van mij bij het Hof Leeuwarden die voorheen als raadsheer aan het Hof Amsterdam was verbonden, was dan ook aangenaam verrast dat er op de zitting in Leeuwarden veelal direct over de tenlastelegging werd gesproken. Of dat vanuit rechtstatelijk oogpunt ook winst is, waag ik te betwijfelen.
Die verharding zal naar mijn overtuiging alleen maar toenemen. De advocatuur en het OM staan geharnast tegenover elkaar en de rechter is te lijdelijk. In die strijd is een belangrijke taak weggelegd voor de media. Maar dan zal de koers van de media drastisch moeten veranderen. Veel meer dan nu zullen misdaadjournalisten en rechtbankverslaggevers scherp onderscheid moeten maken tussen nieuws en entertainment. Geen opgewonden verhalen en ronkende retoriek, maar zorgvuldige en afgewogen berichtgeving. Kritisch en sceptisch, vooral niet cynisch. Vanzelfsprekend zullen rechtbankverslaggevers vooral feitelijke informatie moeten verschaffen. Een zekere basiskennis van het strafrecht en het regelmatig bezoeken van zittingen is daarvoor een conditio sine qua non, maar met Rob Zijlstra, rechtbankverslaggever bij het Dagblad van het Noorden, meen ik dat een juridische achtergrond hiervoor niet noodzakelijk is.
Met veel persrechters en voorlichters ben ik van oordeel dat het bij de media ontbreekt aan controle op de kwaliteit van de procesgang. De voormalige voorzitter van de Raad vor de Rechtspraak, mr. Van Delden, brak hiervoor al jaren geleden een lans. De pers moest kritischer zijn, ook en vooral op het OM en de rechter, die nu eenmaal meer bevoegdheden en macht hebben dan de verdediging. Maar de media hebben hun taak als institutionele filter schromelijk verwaarloost. Of, zoals mr. dr. Marijke Malsch van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving het uitdrukt: “Ik zie wel korte berichten over zaken, maar er zou ook meer aandacht moeten komen voor overzichtsverhalen, algemene ontwikkelingen in het (straf)recht of voor de betekenis van een bepaalde uitspraak”. Het is ook volgens mij, zeker in de huidige tijd, van wezenlijk belang dat de media de functie van waakhond vervult.
Dat laatste vereist behalve een grondige kennis van het recht in het algemeen en het strafrecht in het bijzonder, ook een welversneden pen. En eigenlijk ook een zekere wetenschappelijke attitude en methodologische kennis. Aan gemaltraiteerde logica van rechtbankverslaggevers en misdaadjournalisten die de hiervoor genoemde grondstoffen missen, bestaat geen behoefte. De rol van waakhond is overigens bepaald niet alleen weggelegd voor de mainstream media. Misschien zijn de mainstream media daarvoor ook wel te commercieel geworden. In ieder geval is er niets op tegen dat ook bloggers op internet als institutionele filter fungeren. Het probleem is evenwel dat iedereen op internet kan publiceren en dat menig blogger op het web grossiert in belediging, smaad, laster en het met veel aplomb debieteren van liederlijke onzin. Maar tussen al dat onkruid bloeien soms mooie bloemen. Laat een ieder in elk geval er goed van doordrongen zijn, dat het de hoogste tijd is dat transparantie van de strafrechtspleging onherroepelijk gepaard gaat met demystificatie en dat het daarom maatschappelijk van groot belang is dat de media kritisch en sceptisch is. Een waakhond is meer dan ooit nodig, want niets is zo gevaarlijk als macht.