Zo’n tien jaar geleden had het Hof Leeuwarden een forse “productieachterstand”. Twee raadsheren in vaste dienst waren overspannen en de kwantitatieve bezetting van de strafsector was destijds dusdanig dat daardoor een groot aantal strafzaken op de plank lag. Vanzelfsprekend ging het daarbij vooral om lopende verdachten. De oplossing kwam uit Den Haag. Drie raadsheren van het Hof’ Den Haag werden “overgevlogen” en stonden voor de taak de achterstand in te halen. Dat was, zo vernam ik van een toenmalige collega die nu werkzaam is bij de Hoge Raad, voor de Haagse rechters geen enkel probleem. In “no time” was de achterstand weggewerkt. Dit tot genoegen van het Hof Leeuwarden en van het Haagse trio, dat een aangename tijd in de Friese hoofdstad doorbracht. Want de Hagenezen namen het er van en hadden kennelijk geen enkele last van stress. Onder het genot van een sigaar werden de zaken in een enorm tempo afgewerkt, terwijl de heren in een kamer zaten te delibereren.
Toen ik de rechtspraak van de afgelopen week las, moest ik aan dit verhaal denken. Van de 50 arresten die de Hoge Raad op 7 juli j.l. heeft gewezen ging het Hof in maar liefst 11 zaken in de fout en in alle zaken liet het Hof steken vallen op het punt van de motivering van de bewezenverklaring. Wie de overige arresten van de Hoge Raad op rechtspraak.nl bestudeert, krijgt een ontluisterend beeld voorgeschoteld van de kwaliteit van de strafrechtspleging in ons land. Eeen beeld dat tot meer dan nadenken stemt. Een steekproef van mijn kant leert dat in 20 zaken de advocaat de mist in gaat, vaak door onkunde omdat het cassatiemiddel feitelijke grondslag mist of de door de advocaat in zijn cassatieschriftuur opgesomde bezwaren zo zinloos zijn dat de Hoge Raad het cassatieberoep op de voet van artikel 81 Wet op de Rechterlijke Organisatie afdoet. Dit artikel bepaalt dat de Hoge Raad in gevallen waarin een aangevoerde klacht niet noopt tot beantwoording van vragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, hij met deze zinsnede als motivering kan volstaan. Iedere advocaat die met deze motivering om de oren wordt geslagen, heeft er met zijn klacht grandioos naast gezeten.
Een bewezenverklaring is naast de oplegging van straf of maatregel ongetwijfeld de belangrijkste rechterlijke beslissing. Het Wetboek van Strafvordering schenkt dan ook veel aandacht aan de motivering van de bewezenverklaring. De beslssing moet “met redenen zijn omkleed” (artikel 359 lid 2 Wetboek van Strafvordering) en steunen op “wettige bewijsmiddelen” die “redengevend” zijn (artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering). Artikelen 344a Wetboek van Strafvordering stelt voorwaarden aan het gebruik van anonieme verkalringen en artikel 360 Wetboek van Strafvordering schept een bijzondere motiveringsplicht indien het bewijs (mee) berust op verklaringen van jeugdige, bedreigde of afgeschermde getuigen (lid 1) en de “kroongetuige”(lid 2).
Het uitwerken van het verkorte arrest is dus precisiewerk. Elk onderdeel van de uitgestreepte tenlastelegging annex bewezenverklaring dient te worden belegd. Dat is geen sinecure, zeker niet wanneer er een jaar of meer is verstreken sinds het arrest is gewezen. Het dossier moet opnieuw worden doorgespit en gefilterd. Het voorwerk wordt in de regel gedaan door de gerechtssecretaris en de rechters die destijds bij het arrest waren betrokken doen het werk nog eens een voor een dunnetjes over. Het steekt nauw en dat is maar goed ook, want een verdachte heeft er in zekere zin recht op dat de bewezenverklaring berust op wettig en overtuigend bewijs.
Bij het Hof Leeuwarden gebeurde dat destijds heel precies. Daarom schrok ik toen ik de 11 zaken waarin de Hoge Raad de staf brak over de motivering van de bewezenverklaring, nader bestudeerde. Want het ging niet om geringe motiveringsgebreken, maar om koeien van fouten. Ik geef drie voorbeelden.
In het arrest dat is gepubliceerd onder LJN: BI4699 had het Hof een verklaring van de verdachte als bewijsmiddel opgenomen, terwijl het Hof in een nadere bewijsoverweging oordeelde dat die verklaring ongeloofwaardig was. Kennelijk kwam de leugenachtige verklaring het Hof goed uit. In LJN: BI1425 ging het om een moordaanslag waarin voor het bewijs klakkeloos gebruik was gemaakt van twee anonieme getuigeverklaringen. Het arrest waarover het in casu gaat is in die zin bijzonder omdat de Antilliaanse wetgeving van toepassing is, die licht afwijkt van de commune regeling in het Wetboek van Strafvordering. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba had gebruik gemaakt van anonieme verklaringen (ik ga er maar vanuit dat het er inderdaad ook twee waren en dat niet één getuige twee keer wordt opgevoerd, WW) die tegenover de R-C waren afgelegd, zonder dat het Hof de toelaatbaarheid en de betrouwbaarheid van die verklaringen had gemotiveerd. Een eist die gelet op de wetsgeschiedenis aan artikel 403 SvNA wordt gesteld, zelfs indien de verklaringen niet door de verdachte worden betwist! Het derde voorbeeld is te vinden onder LJN: BI3938. In dit arrest ging het Hof maar liefst twee keer in de fout. Voor het bewijs was gebruik gemaakt van een tapgesprek en van een deel van de verklaring van een medeverdachte, terwijl het Hof had overwogen dat het afgeluisterde telefoongesprek en dat deel van die verklaring niet tot bewijs zouden worden gebezigd. Hoe is het mogelijk! De tweede fout is van hezelfde kaliber. Voor het bewijs was gebruik gemaakt van een als bewijsmiddel gebezigd proces-verbaal, inhoudende dat aangever X bij het tonen van politiefoto PL139905021371, verklaart: “Deze jongen herken ik als één van mijn berovers”. Die verklaring is echter niet terug te vinden in dat proces-verbaal. Schrikbarend en eng!
Deze voorbeelden kunnen gemakkelijk met een aantal andere worden uitgebreid. Na het bestuderen van deze jurisprudentie moest ik opnieuw denken aan die voormalige collega. Nadat hij bij de Hoge Raad was benoemd kwam ik hem een keer tegen en sprak hij zijn verbazing uit over het gemak waarmee sommige Gerechtshoven een zaak afdoen. Onlangs, zo vertelde hij, had hij een zaak gehad waarin het Hof iemand had veroordeeld en het bewijs drie kilo zwaar was. Het Hof, zo begreep ik, had kennelijk het strafdossier in zijn geheel op de griffie van de Hoge Raad gedeponeerd, onder het mom van dat het bewijs er wel tussen zou zitten. Tegen dat gevaar wilde en wil ik waarschuwen en dat was ook de reden om de arresten die de Hoge Raad op 7 juli had gewezen te bespreken. De werkdruk neemt toe en daarmee ook het gevaar dat een ingrijpende beslissing als die van de bewezenverklaring onvoldoende aandacht krijgt. Daardoor kunnen verdachten onterecht worden veroordeeld en dat kunnen en mogen we ons niet permitteren. Maar ook op dit punt laat de wetgever het afweten en hult de rechterlijke macht zich in stilzwijgen. Een schande!