Bas Haan, De Deventer Moordzaak. Het complot ontrafeld, Nieuw Amsterdam, 2009.
De titel en de ondertitel van het boek wekken hoge verwachtingen. Zeker wanneer de eerste zin luidt: “Wie heeft het gedaan, `de boekhouder’ of `de klusjesman’. Een zin die nog eens wordt herhaald op de achterkant van het boek. Daar staat ook dat onderzoeksjournalist Bas Haan op “vakkundige wijze” aantoont waar alle verhalen over die `boekhouder’ en die `klusjesman’ vandaan komen en aan de hand van het complete dossier en nooit eerder gepubliceerde documenten de “complottheorieën” ontrafelt en een antwoord geeft op “alle” belangrijke vragen. Er wordt ons een “ontluisterende” kijk in de gebeurtenissen achter de schermen van zowel politie als justitie en de journalistiek gegeven. Dat belooft heel wat.
Maar het boek ontpopt zich niet als “whodunit” en ook niet als een evenwichtige reconstructie van het dossier, maar als een “verklaring van goed gedrag” aan het Hof ’s Hertogenbosch dat Louwes uiteindelijk heeft veroordeeld en een requisitoir tegen Maurice de Hond, de bekende opiniepeiler, die zich publiekelijk afficheert als iemand die er van overtuigd is dat “boekhouder” Louwes, die wegens moord op de weduwe Wittenberg is veroordeeld, onschuldig is. Een requisitoir dat is gebaseerd op de beschuldiging dat De Hond middels een “uitgekiende mediacampagne”, de “feiten” naar de achtergrond heeft weten te dringen en het vizier heeft weten te richten op “klusjesman” Michaël de Jong en diens vriendin. Omdat het boek op deze twee pijlers rust, heb ik het vanuit die optiek beoordeeld. Is Haan er in geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat het DNA-bewijs tegen Louwes toereikend is en dat Maurice de Hond te kwader trouw is en tegen beter weten in twee onschuldige mensen slachtoffert?
Nee, zeker niet!Als wetenschapper en voormalig rechter ben ik gewend om dossiers te lezen en streef ik er naar objectief en onpartijdig te oordelen. Omdat ik bovendien het dossier ken, meet ik mijzelf het recht toe om Haan de maat te nemen. Dit te meer omdat hij niet schuwt om ook anderen de maat te nemen. Dat leidt tot een voor sommigen wellicht onthutsende conclusie. Er is geen sprake van het ontrafelen van een complot en het is ook niet duidelijk wat Haan daarmee bedoeld. Of het bewijs toereikend is, vraag ik mij ten zeerste af en de vermeende kwade trouw van De Hond wordt door Haan geenszins aannemelijk gemaakt. Als er al mensen zijn die geloven in een complot, dan is dat geloof door het boek van Haan alleen maar sterker geworden. Want een ieder die het dossier meer dan oppervlakkig kent en enige juridische en wetenschappelijke kennis bezit, zal opvallen hoe eenzijdig en slordig Haan de informatie uit het dossier selecteert, hoe hij vervolgens conclusies trekt, niet op basis van niet voor redelijke discussie vatbare “feiten”, maar op grond van aanvechtbare veronderstellingen en aannames en hoezeer hij, niet gehinderd door kennis van zaken, zich vergaloppeert. Dat veel feiten worden weggelaten is onvermijdelijk. Het dossier is te omvangrijk. Waar het op aan komt is of de “feiten” zoals die door Haan worden gepresenteerd een evenwichtig beeld schetsen van de gebeurtenissen rondom de Deventer Moordzaak. Het antwoord is “nee”. Door een slechte selectie van de feiten, misinterpretatie van die “feiten” en slordig taalgebruik ontstaat een vertekend en misleidend beeld. Het boek leest als een trein, wat niet wil zeggen dat het goed geschreven is. Het is vlot geschreven. Haan laat daarbij zien dat politie en justitie tijdens het opsporingsonderzoek steken hebben laten vallen. En wat voor steken. Het achterhouden van “ontlastende informatie” waardoor Louwes, na door de rechtbank te zijn vrijgesproken, in hoger beroep werd veroordeeld. Een mes zou daarbij het moordwapen zijn, terwijl dit mes geen DNA van de weduwe en van Louwes bevatte. Wat Haan schrijft over de werkwijze van de officier van justitie bij de rechtbank is alleen al voldoende voor een verdenking van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het is werkelijk schandelijk hoe deze officier van justitie na de vrijspraak en zeker ook na de herziening door de Hoge Raad haar gram probeert te halen. Om nog maar te zwijgen over het veroordelend arrest van het Hof te Arnhem. De uitspraak van het Hof illustreert treffend hoe gevaarlijk het is wanneer rechters klakkeloos afgaan op ambtsedige processen-verbaal van verbalisanten. De raadsheren maken zich er wel erg gemakkelijk vanaf door Louwes in een paar pennenstreken te veroordelen tot twaalf jaar gevangenisstraf. Een bewijsconstructie waarin de raadsheren de politie napapegaaien. De vrees dat dergelijke rechterlijke uitspraken geen uitzondering zijn is alleszins gerechtvaardigd, zeker omdat ook rechters hun quota moeten halen en steeds meer ingewikkelde zaken op hun bordje krijgen. Haan is, zeker in het begin kritisch, en spaart politie, justitie en rechters niet. Ook zelfkritiek gaat hij niet uit de weg. Dat valt in hem te prijzen. Ook hij werkte maar al te graag mee aan de beeldvorming, waarin Louwes werd geportretteerd als een slachtoffer van politie en justitie. Na de herziening door de Hoge Raad, die als ik het boek goed begrijp meer de verdienste is van Haan als van advocaat Boksem, verwacht iedereen een vrijspraak. Het mes is immers van tafel geveegd en het daaraan gekoppelde steunbewijs in de vorm van een telefoontje van Louwes met de weduwe, dat door een zendmast in Deventer werd opgevangen, is onvoldoende om een bewezenverklaring te kunnen dragen. Het komt daarom als een donderslag bij heldere hemel dat het OM bij het Hof in ’s Hertogenbosch op de valreep met belangrijk nieuw bewijs op komt draven. Er is DNA van Louwes gevonden op de blouse van de weduwe. Juridisch-technisch is het de vraag of dit nieuwe bewijs na herziening mag worden meegenomen, maar de verdediging maakt er geen bezwaar tegen. Vooral op basis van dit DNA-bewijs werd Louwes op 9 februari 2004 veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf. Op die veroordeling valt volgens Bas Haan niets af te dingen. Het bewijs is toereikend en de moord is dus “opgelost”. Daarom is de focus gericht op Maurice de Hond, die zich eind 2005 mengt in het debat over de schuld c.q. onschuld van Louwes. Een debat dat mede werd aangezwengeld doordat een ernstige rechterlijke dwaling, de Schiedammer Parkmoord, aan het licht kwam. Door het ronduit belabberde opsporingsonderzoek in de Deventer Moordzaak en de maatschappelijke onrust die was ontstaan na de Schiedammer Parkmoord en, eerder al, de Puttense Moordzaak, werd alom steeds meer getwijfeld aan de integriteit van politie, justitie en rechters. Vragen die o.a. door Prof. Van Koppen en Maurice de Hond werden opgeworpen, waren voor het OM aanleiding een “oriënterend vooronderzoek” te openen. Ongeveer een half jaar later, medio 2006, oordeelt het OM dat het oriënterend vooronderzoek alleen maar meer bewijs tegen Louwes heeft opgeleverd. Het heeft er veel van weg dat in die periode Bas Haan van mening is veranderd. Waar hij eerder nog overtuigd was van de onschuld van Louwes, is hij nu van oordeel dat de veroordeling terecht is. Die verandering van opvatting gaat gepaard met een verandering van toon en markeert een omslagpunt in het boek. De verdachte heet nu Maurice de Hond en het opsporingsonderzoek gaat van start. Maar evenals het opsporingsonderzoek in de Deventer Moordzaak ontspoort ook dit opsporingsonderzoek. Er lijkt sprake te zijn van een tunnelvisie. Zo wordt de bewering van mr. Brouwer, topman van het OM, dat er een afspraak met De Hond was gemaakt om geen nieuwe informatie tijdens het oriënterend vooronderzoek aan te dragen, voor zoete koek geslikt, hoewel De Hond die afspraak van meet af aan heeft ontkend. Zuiver gezien, zou ik het dan in het midden laten. Dat getuigen, onder wie iemand die stelt dat hij op de dag van de moord van de weduwe had gehoord dat zij die avond een afspraak had met de “klusjesman” en dat zij daar “tegenop” zag, niet worden gehoord, wordt door Haan kennelijk eveneens voor kennisgeving aangenomen. “Kennelijk”, omdat er in het boek zelfs geen aandacht aan wordt geschonken. Als objectief onderzoeksjournalist zou ik er op zijn minst een kritische kanttekening bij maken. Maar Haan is bezig met zijn opsporingsonderzoek en heeft zich vastgebeten in De Hond.
Het is, zo lijkt het, al heel wat dat het OM onderzoek verricht in een zaak waarin iemand op toereikende gronden is veroordeeld. Dat het OM zich spreekwoordelijk de status van verdachte en van rechter aanmeet, zet Bas Haan ook niet aan het denken. Dat het OM met het oriënterend vooronderzoek in een juridisch vacuüm opereert, waardoor er geen aanknopingspunten zijn om het onderzoek juridisch te waarderen, laat Haan eveneens liggen. Nee, de schijnwerper is gericht op De Hond en het geweer is met scherp geladen. Met veel pathos zet Haan het beeld neer van een “klusjesman” die van onbesproken gedrag is en die samen met zijn vriendin geslachtofferd wordt door Maurice de Hond. De Hond die eerst naar de mening van Haan te goeder trouw zou zijn, maar die daarna de “klusjesman” en diens vriendin op het hakblok legt. Een dergelijke beschuldiging moet op “wettig en overtuigend bewijs” zijn gebaseerd. Maar dat is, als gezegd, bepaald niet het geval. Het door De Hond en anderen geëntameerde onderzoek wordt gekleineerd en gebagatelliseerd en De Hond zou iedere keer wanneer was bewezen dat hij “ongelijk” had, van “strategie” veranderen, waarbij Haan zelfs zover gaat dat hij zegt dat De Hond een alibi voor Louwes “construeert”. Dat gaat ver en omdat het niet op feiten is gefundeerd, stoelt deze beschuldiging nergens op, en overschrijdt Haan de grenzen van het maatschappelijk betamelijke.
Het boek is een gemiste kans. Want veel prangende vragen rond de gang van zaken in de Deventer Moordzaak blijven onbeantwoord. Zo rijzen nog steeds vragen bij het DNA-bewijs tegen Louwes. Vragen die Haan alleen maar heeft aangewakkerd. Het DNA werd o.a. gevonden in een bloedvlekje in de nek van de weduwe. Haan wil ons doen geloven dat er bloed van Louwes is gevonden in de kraag van de weduwe, vlakbij de wurgsporen (p. 9). Dat is wel erg onzorgvuldig, zeker voor iemand die pretendeert nauwgezet met de feiten om te gaan. Waarbij nog komt dat in de DNA-grafieken ook een kenmerk voorkomt dat in het profiel van de weduwe noch in dat van Louwes past. En wat is de impact geweest van de wijze waarop de blouse van de weduwe in de loop der jaren is behandeld? De blouse is een tijd zoek geweest en er is in het prille begin van het opsporingsonderzoek op meer dan knullige wijze onderzoek op de blouse verricht, waardoor de kans dat aanwezig DNA is verspreid over de blouse alleszins aanwezig is. Hoe moet de “dissenting opinion” van de Amerikaanse DNA-deskundige Dan Krane, die een vernietigend oordeel velt over het DNA-onderzoek (“bad practice”), worden gewaardeerd? Is hem, zoals Haan zonder bronvermelding zegt, door De Hond cruciale informatie onthouden? Waarom mijdt de heer Eikelenboom, die verantwoordelijk is voor het DNa-rapport op basis waarvan Louwes werd veroordeeld, elk wetenschappelijk debat met Dan Krane? Hoe kan Haan beweren dat Louwes “liegt” (p. 159) wanneer hij zegt dat hij al in 1999 bloed heeft afgegeven. Dat kan nooit en te nimmer hard worden gemaakt. Hooguit kan worden gezegd dat het onwaarschijnlijk is, omdat DNA-onderzoek destijds niet nodig was. Hoezo droeg de weduwe geen blouse bij het bezoek dat Louwes ’s ochtends bij haar zou hebben afgelegd? Er zijn zeer sterke aanwijzingen dat zij die nieuwe blouse, de hele dag, ’s ochtends en ’s avonds, heeft aangehad. Maar dat is door onderzoeksjournalist Bas Haan kennelijk niet onderzocht. Mogen de verschillende verklaringen die Louwes respectievelijk Michael de Jong een diens vriendin over hun alibi hebben afgelegd zomaar tegen elkaar worden weggestreept? Speelt hierbij geen rol op welk moment en in welke context die verklaringen zijn afgelegd? Deze en nog veel meer vragen worden in het boek niet beantwoord en vaak zelfs niet eens gesteld. Maar ik zal wel geen recht van spreken hebben, want volgens Haan is er geen enkele onafhankelijke strafrechtsdeskundige die twijfelt aan de schuld van Louwes. Een opmerking, waarmee hij elke kritiek uit de weg gaat.
Mijn conclusie is vooralsnog dat de vraag of het bewijs waarop Louwes is veroordeeld toereikend is, op goede gronden aanvechtbaar is en dat het, om elke redelijke twijfel weg te nemen, wenselijk en noodzakelijk is, dat er een wetenschappelijk debat plaatsvindt tussen Eikelenboom en Krane. Haan heeft het over het ontrafelen van een complot, maar wat dat complot precies behelst is mij niet duidelijk geworden. Wat Haan bedoelt is vermoedelijk zoiets als een crimineel samenwerkingsverband tussen politie, justitie en rechters met de bedoeling om te verdoezelen wat er werkelijk is gebeurd (p. 133). De Hond zou dan niet alleen degene zijn die dat samenwerkingsverband veronderstelt, maar ook degene die deze criminele organisatie met wortel en tak wil uitroeien. Maar De Hond heeft uitsluitend beweerd dat het opsporingsonderzoek is ontspoord en dat politie en justitie hun boekje te buiten zijn gegaan. Dat De Hond daarbij ver gaat, is duidelijk, maar als hij al zou suggereren dat er een “doofpotoperatie” zou plaatsvinden, dan noemt hij in dat verband in ieder geval niet de zittende magistratuur. Zuiver redeneren, meneer Haan! Het criminele samenwerkingsverband annex complot lijkt dus vooral een hersenspinsel van Haan zelf te zijn en het wordt in ieder geval niet door hem ontrafeld. Hij gelooft niet in zijn eigen bedenksel. Anders dan de titel doet vermoeden is het boek dan ook een journalistiek verslag over een theorie (Haan spreekt ook over “theorieën”, maar dat wat daarmee wordt bedoeld is al helemaal onduidelijk) die door de schrijver zelf is bedacht en een niet met feiten onderbouwde ernstige beschuldiging tegen De Hond. Het boek grossiert in slordig taalgebruik en het vermengen van “sein” en “sollen”. Het valt te vrezen dat het boek daarom alleen maar koren op de molen is van diegenen die werkelijk menen dat er sprake is van een complot. Zeker wanneer diegenen zich realiseren op welk moment het boek verschijnt: vlak voor de vrijlating van Louwes, die tot aan dat moment door justitie gemuilkorfd is en in een periode dat talrijke procedures spelen.
Wie het voorkomen van rechterlijke dwalingen, zoals Haan doet, zoekt in het vermogen van de rechter om bewijsmateriaal op waarde te schatten, kiest een riskante benadering. Want dat leidt tot systeemgericht denken en blindelings vertrouwen. Het EHRM heeft aanmerkelijk minder vertrouwen in dat rechterlijke beoordelingsvermogen dan onze “eigen” Hoge Raad, die, als we de voormalige president van de Hoge Raad en toekomstig voorzitter van de regeringscommissie die de gang van zaken rond de betrokkenheid van ons land bij de IRAK-oorlog mogen geloven, de komende jaren niet de rechtsbescherming, maar de rechtseenheid centraal zal moeten stellen. Een huiveringwekkend standpunt in een tijd waarin nu juist die rechtsbescherming hoog op de agenda zou moeten staan. En een standpunt waarin juridisch onzuiver over rechtseenheid en rechtsbescherming wordt gesproken. Het EHRM probeert langs een andere weg te voorkomen dat onschuldige mensen worden veroordeeld door het accent te leggen op de rechten van de verdediging en de mogelijkheid voor die verdediging om op de zitting ten overstaan van de rechters weerwerk te leveren. Het onmiddellijkheidsbeginsel en het contradictoir karakter van onze strafvordering wordt daardoor versterkt.
Bij het proces waarbij Louwes is veroordeeld op basis van het DNA-bewijs, is, mede door een inadequate reactie van de verdediging, onvoldoende weerwoord geboden tegen het DNA dat op de blouse van de weduwe is gevonden en dat afkomstig is van Louwes. Er kan nu in het kielzog van de benadering door het EHRM een inhaalslag plaatsvinden door dat bewijs alsnog door deskundigen zoals Eikelenboom en Krane ten overstaan van de rechter en in aanwezigheid van het OM en de verdediging kritisch tegen het licht te houden. Die discussie mag niet op formeel juridische gronden worden geweerd, ook niet op basis van een archaïsche herzieningswetgeving. Het valt te betreuren dat journalisten als Bas Haan te weinig kennis en kritisch vermogen aan de dag leggen.