Vorige week is er veel te doen geweest over een conclusie van AG Harteveld. Die conclusie betrof de vraag of een dynamische verkeerscontrole juridisch door de beugel kon. In het kader van een dergelijke controle wordt gebruik gemaakt van de controlebevoegdheden die zijn gebaseerd op art. 160 WVW 1994 met het doel om na te gaan of er mogelijk sprake is van strafbare feiten. Een soort strafvorderlijke fishing expedition. In de kern gaat het in deze zaak om de vraag of de overheid gebruik mag maken van controlebevoegdheid (mede) in het kader van “proactieve” opsporing. Het Hof dat enigszins slordig spreekt van “opsporing” kwam tot de slotsom dat de overheid over de schreef was gegaan. De AG meende van niet. En het laatste woord is nu aan de Hoge Raad.
Een resume van de casus levert het volgende beeld op. Na een briefing waarin werd afgesproken dat een dynamische verkeerscontrole zou worden gehouden om criminelen af te schrikken, zagen verbalisanten op een “sleutelplaats” een “opvallend dure” BMW waarin zich, naar de opvatting van de verbalisanten, wat onorthodoxe inzittenden bevonden rijden en besloten zij een stopteken te geven en de bestuurder staande te houden. Een van de verbalisanten deed vervolgens via de portofoon navraag over het kenteken van de auto. Het bleek om een auto van [A] BV te gaan, een firma waarvan, naar de verbalisanten bekend was, veel criminelen gebruik maakten. Twee andere verbalisanten gaven de bestuurder een stopteken teneinde een verkeerscontrole uit te voeren. Een van hen deelde de bestuurder, die later verdachte bleek te zijn, mede dat hij in verband met een verkeerscontrole staande was gehouden en vorderde inzage in diens rijbewijs en in de kentekenpapieren van het voertuig. Nog steeds geen redelijke verdenking, maar een controle. Dezelfde verbalisant vroeg de bestuurder en de bijrijder toestemming om hen te fouilleren en de auto te doorzoeken. Die toestemming werd gegeven. Bij de doorzoeking werd in de achterbak een tas met wiet en cannabistoppen aangetroffen. Vervolgens werden bestuurder en bijrijder aangehouden. Een controle waarbij controlebevoegdheden werden uitgeoefend en een zoeking waarvoor toestemming was gegeven. Mij een raadsel wat hier mis mee is. Van reactieve opsporing is immers geen sprake. En voor een controle is geen verdenking vereist. Als geen toestemming voor de zoeking was verleend, hadden de verbalisanten, zo komt het mij voor, met lege handen gestaan. De zoeking was dan onrechtmatig geweest.
Het Hof kwam niettemin tot een vrijspraak omdat er sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid en het onrechtmatig verkregen bewijs niet mocht worden gebruikt nu er weliswaar regulier was gecontroleerd, maar “van (een, WW) daadwerkelijke controle op de naleving van de verkeersvoorschriften geen sprake is; daarin is de politie kennelijk niet geïnteresseerd. Om de schijn op te houden dat dit wel het geval is, worden een surveillanceauto en agenten in uniform ingezet”. Een innerlijk tegenstrijdige en m.i. verbijsterende juridische miskleun waar datzelfde Hof immers tot de conclusie komt dat wel degelijk ex art. 160 WVW 1994 een verkeerscontrole heeft plaatsgevonden. Daarbij komt dat de jurisprudentie van de Hoge Raad er geen misverstand over laat bestaan dat “het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van controlebevoegdheden door politieambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen (vgl. HR 26 april 1988, NJ 1989, 390; HR 13 mei 1997, NJ 1998, 481).” Gelet op het feit dat in deze zaak zelfs geen sprake is van een redelijk vermoeden van schuld, lijkt het mij evident dat het de verbalisanten vrijstond om gebruik te maken van de controlebevoegdheid. Zoals het de verbalisanten uiteraard ook vrijstond om informatieve, proactieve vragen te stellen en het back-office in de gelegenheid te stellen nadere informatie over de inzittenden (en de auto) in te winnen. Het is, zo gezien, dan ook, om de woorden van de AG te gebruiken, “onbegrijpelijk” dat het Hof vervolgens oordeelt dat er sprake zou zijn van “détournement de pouvoir”.
In de motivering van de vrijspraak ligt tevens de sleutel tot het alleszins begrijpelijke oordeel van de AG dat het arrest moet worden vernietigd. En die sleutel bestaat vooral uit één woord: “uitsluitend”. Reeds in HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9670 is beslist dat er slechts dan sprake kan zijn van détournement de pouvoir indien de controlebevoegdheid ex art. 160 WVW 1994 “uitsluitend” wordt uitgeoefend voor een ander doel – het verrichten van opsporingshandelingen- dan waarvoor zij is verleend. Hierin ligt inderdaad een vrijbrief besloten voor opsporingsambtenaren om de controlebevoegdheid proactief in te zetten. Maar niet om op te sporen in de strikte zin van het woord. Iets dat zich overigens ook moeilijk voor laat stellen. En het is dan ook geen wonder dat het inmiddels staande praktijk is dat dynamische verkeerscontroles worden uitgevoerd. Dit alles onder het goedkeurend oog van het Openbaar Ministerie.
Aantekening verdient dat controleambtenaren die geen opsporingsbevoegdheid hebben, uiteraard geen reactieve opsporingsactiviteiten mogen verrichten nadat een verdenking is ontstaan. “Bevriezen” is dan de aangewezen weg. Maar die situatie doet zich alleen voor in sommige bijzondere wetten en niet in het commune strafvordering. Min of meer terloops maakt de AG nog een zijstap naar HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2752. In die zaak had hetzelfde hof (sic!) geoordeeld dat niet was gebleken dat de politie bij haar beslissing om de “verdachte” aan een verkeerscontrole te onderwerpen “uitsluitend” ten doel had de opsporing van strafbare feiten. De Hoge Raad verwierp het middel van de verdachte dat klaagde over de verwerping door het hof van het verweer dat sprake is van schending van het beginsel van zuiverheid van oogmerk en het verbod van détournement de pouvoir met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
Kort maar krachtig dus. Veelzeggend ook. Want bij verdachten ligt het op zichzelf meer in de rede om misbruik van bevoegdheid aan te nemen. Zeker als de controlebevoegdheden veel mogelijkheden bevatten om bewijs te verzamelen. Iets dat niet zelden het geval is en het verbod van zelfincriminatie regardeert. Ik acht de kans dan ook groot dat de Hoge Raad het advies van de AG overneemt en laat daarom een bespreking van de andere onderdelen van zijn advies achterwege. Zolang gebruik wordt gemaakt van de controlebevoegdheden ex art. 160 WVW 1994 zal eenieder zich dat moeten laten welgevallen. Verdachte of niet. “Policing the police” behoort al langer tot de verleden tijd.
Copyright@Wedzinga2016