Een meisje van 16 jaar werkt als prostituee in een hotel in Valkenburg. Al dan niet er toe gedwongen of aangezet door een 21 jarige pooier, met wie ze een relatie had. Tegenwoordig noemen we zo’n pooier een loverboy’. Ergerlijk dat etiket. Alsof het om liefde gaat.
De zaak van het meisje en haar ‘loverboy’ is volop in het nieuws. Mede omdat het OM jacht maakt op de klanten van het meisje. Het precieze aantal is niet bekend, maar het zullen er vermoedelijk vele tientallen zijn geweest. Het OM heeft aangekondigd de prostituanten aan te zullen pakken. De mannen die zich niet melden, moeten rekening houden met een “bezoekje” van de politie. Thuis of op hun werk. Met alle gevolgen van dien.
De hoerenlopers zullen peentjes zweten. Een aantal heeft zich gemeld bij de politie of bij een advocaat, die immers een geheimhoudingsplicht heeft. Omdat we er in dit schijnheilig landje zo van houden om alles te catalogiseren, zijn de rollen in het publiek domein al verdeeld. Het meisje is een zielig slachtoffer. De pooier een gewetenloze schurk. Uitbuiter pur sang. En de klanten zijn ordinaire misbruikers.
De klanten die worden vervolgd kunnen een veroordeling moeilijk ontlopen. Het OM zal hen vermoedelijk van overtreding van art. 248b Sr beschuldigen. Daarop staat een gevangenisstraf van maximaal 4 jaar. Niet niks. Maar dat artikel 248b Sr is een draak van een strafbepaling. Een misdrijf dat in zijn huidige vorm geen “misdrijf” mag heten en waarbij tal van vraagtekens kunnen worden geplaatst.
Artikel 248b Sr is namelijk een misdrijf dat in essentie een vorm van risicoaansprakelijkheid introduceert, terwijl in ons strafrecht de verwijtbaarheid (schuld) een belangrijke pijler is. Wil een verdachte worden veroordeeld, dan moet hem een verwijt kunnen worden gemaakt van zijn gedrag. Dat wordt het schuldbeginsel genoemd. En uitgerekend dat beginsel wordt bij de toepassing van art. 248b Sr uitgehold.
Dat laatste heeft te maken met het feit dat degene die seks heeft met een minderjarige prostituee van 16 of 17 jaar zich aan dit misdrijf schuldig maakt. Geen ontkomen aan. Dat het meisje er ouder uitzag en de mannen zich in de leeftijd vergisten, maakt niet uit. Niet voor de bewezenverklaring althans. De leeftijd is geobjectiveerd, heet het in juridisch jargon. Een welbewuste keuze van de wetgever.
Maar een keuze die als gezegd vragen oproept. Een misdrijf wordt in het Wetboek van Strafrecht gekenmerkt doordat als eis wordt gesteld dat de dader dat misdrijf opzettelijk of culpoos moet hebben gepleegd. Het schuldvereiste dus. Artikel 248b Sr hoort in beginsel niet thuis in die categorie. Het vertoont alle kenmerken van een overtreding en zou daarom een lichtere maximumstraf ‘verdienen’. Degenen die zich voor de rechter moeten verantwoorden voor dat feit, hebben niet of nauwelijks kans om zich te verdedigen. Want je bent een klant en het meisje was 16 of 17. En dat rechtvaardigt de vraag of er wel sprake is van een eerlijk proces.
Laten we vooral niet hypocriet doen. Ik weet niet hoe het meisje er uit ziet, maar de leeftijd van iemand is moeilijk in te schatten. Als ze 18 jaar was geweest, had geen haan er naar gekraaid. De klanten was dan niets te verwijten geweest. Hooguit moreel. Volgt daaruit dat klanten die zich in de leeftijd hebben vergist, kansloos zijn?
In de praktijk vermoedelijk wel. Zij kunnen de rechter vragen om hun te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat de verwijtbaarheid ontbreekt. Juridisch heet het dan dat zij een beroep doen op afwezigheid van alle schuld (avas). Dat staat niet in de wet, maar is door de rechter meer dan een eeuw geleden als strafuitsluitingsgrond aanvaard. Dat was een tijd waarin het schuldbeginsel (geen straf zonder schuld) nog een prominente rol vervulde. De advocaat van degenen die moeten voorkomen, zal zich daarop ongetwijfeld beroepen.
Maar de praktijk leert dat de kans erg klein dat de rechter dat verweer honoreert. Niet zozeer omdat die verkeerde taxatie “verontschuldigbaar” moet zijn, maar vooral omdat een rechter die een dergelijk verweer accepteert, het bestaansrecht van artikel 248b Sr ondermijnt en op de stoel van de wetgever gaat zitten. De wetgever heeft immers de bedoeling gehad om klanten van 16 of 17 jarige prostituees te straffen en de leeftijd daarom geobjectiveerd. Daarmee heeft de wetgever een vorm van risicoaansprakelijkheid geïntroduceerd. Artikel 248b Sr is een vreemde eend in de bijt. En dan druk ik me nog zachtjes uit.
Ik hoop dat de rechters in deze zaak het beroep op afwezigheid van alle schuld serieus onderzoeken en niet op voorhand afwijzen. En de wetgever zou de delictsomschrijving van art. 248b Sr moeten aanpassen, bijv. door te eisen dat de dader “wist of redelijkerwijs moest vermoeden” dat de prostituee 16 of 17 jaar is. Dan worden er strengere eisen gesteld aan het bewijs en dat lijkt me niet meer dan terecht.
Gelet op de huidige stand van zaken hebben de klanten van het meisje in de strafzaak vermoedelijk geen schijn van kans en zijn zij in zekere zin slachtoffer van een wetgever die fundamentele beginselen in het strafrecht in de wind slaat. Bestrijding van mensenhandel en seksueel misbruik van minderjarigen is belangrijk. Zonder meer. Maar niet tegen elke prijs.