De geheimen achter de telefoontap

De sopranos van de DSB
27 november 2009
De valse start in de zaak Wilders
19 januari 2010
Show all

 

De telefoontap leidt een enigszins verborgen, maar geenszins sluimerend bestaan. De bevoegdheid is verankerd in artikel 126m Wetboek van Strafvordering. Zij wordt in ons land zeer vaak toegepast en is`dan ook een belangrijk opsporingsmiddel. Een middel dat diep ingrijpt op de persoonlijke levenssfeer van burgers. Burgers, omdat ook niet verdachten mogen worden afgeluisterd. De belangrijkste voorwaarden die de wet stelt zijn dat het gaat om een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is en dat een ernstige inbreuk vormt op de rechtsorde. Het gaat dus om een bevoegdheid die in beginsel uitsluitend mag worden toegepast bij de opsporing van zware misdrijven. In beginsel, omdat artikel 67 Wetboek van Strafvordering in de loop der jaren behoorlijk is uitgehold in de bijzondere wetten en verdachten zonder vaste woon- of verblijfplaats min of meer vogelvrij zijn verklaard.

De bevoegdheid is toegekend aan de officier van justitie, die echter toestemming nodig heeft van de Rechter-Commissaris. Die toestemming mag ook mondeling worden gegeven en impliceert dat de Rechter-Commissaris toetst of aan de voorwaarden is voldaan. Maar die toets heeft weinig om het lijf. De Rechter-Commissaris is afhankelijk van de informatie die door politie en justitie wordt aangeleverd en geeft daardoor in de praktijk bijna altijd automatisch zijn fiat. En de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een “ernstige inbreuk op de rechtsorde” is zo wollig, dat het die naam nauwelijks verdient. De Rechter-Commissaris is dan ook weinig meer dan een verlengstuk van justitie.

Wezenlijk is er geen sprake van een inhoudelijke toetsing en de vraag rijst of de praktijk in strijd is met artikel 8 EVRM, dat het recht op privacy beschermt. Die bescherming houdt in dat overeenkomstig de rechtsstaatgedachte, moet worden gewaakt voor willekeurige overheidsinterventies. Wanneer de Rechter-Commissaris als een soort stempelautomaat blindelings toestemming geeft om te tappen, zou er wel eens sprake kunnen zijn van onrechtmatig tappen. Niet zozeer omdat het tappen willekeurig is, maar vooral omdat de rechtsbescherming onder de maat is. Dat raakt niet de betrouwbaarheid van de tap, maar wel de bruikbaarheid. Er is helaas bijna geen advocaat die hier een punt van maakt.

De toestemming wordt voor maximaal vier weken gegeven en mag telkens voor een termijn van vier weken worden verlengd. Burgers kunnen dus jaren worden getapt en als het onderzoek is opgedroogd, is een koud kunstje een nieuw onderzoek te entameren om de tap opnieuw van stal te halen.

Met meer dan 30 tapkamers en meer dan 20.000 afgeluisterde telefoongesprekken per jaar is ons land misschien wel wereldkampioen afluisteren. Niet iets om trots op te zijn. Het aantal afgeluisterde gesprekken is zo groot, dat lang niet alle gesprekken kunnen worden beluisterd. Wat wel wordt beluisterd en neergelegd in ambtsedige processen-verbaal levert vooral in “gewone” strafzaken vaak belangrijk bewijs op. Maar daarbij past enige terughoudendheid. Want het is maar de vraag of het ambtsedige tapverslag een getrouwe weergave is van de inhoud van het gesprek. Inmiddels zijn in enkele zaken vermoedens gerezen, dat het tapverslag is vervalst of in ieder geval onjuist is opgesteld. Het lijkt mij dan ook raadzaam om in die gevallen waarin de afgeluisterde gesprekken belangrijk bewijsmateriaal zouden bevatten, de oorspronkelijke banden op te vragen en door onafhankelijke deskundigen te laten beoordelen. Want het steekt nauw, vooral omdat  nogal eens wordt gesuggereerd dat er sprake is van versluierd taalgebruik. Gezond wantrouwen is een belangrijke kiem voor objectieve waarheidsvinding.

Waar sprake is van professionele, georganiseerde criminaliteit, spelen tapverslagen een minder vitale rol. Doorgewinterde criminelen houden zich over de telefoon doorgaans wel koest. Gesuggereerd wordt dat in dergelijke zaken minder wordt getapt. Ik waag dat te betwijfelen. Er wordt naar mijn inschatting volop getapt, maar daarnaast worden andere bijzondere opsporingsmethoden, zoals stelselmatige observatie en het gebruik van richtmicrofoons, eveneens frequent gebruikt. Wat eveneens veelvuldig voorkomt is het selectief en bewust lekken van informatie door politie en justitie en het inzetten van informanten. Infiltratie komt niet vaak voor, omdat politie en justitie zo lek schijnen te zijn als een mandje. Het risico is te groot.

Er is vooral de laatste tijd veel te doen geweest over het afluisteren van gesprekken van geheimhouders, zoals advocaten. De advocaat zelf mag niet worden afgeluisterd, tenzij hij verdachte is. Dat laatste is overigens vrij eenvoudig met behulp van artikel 140 Wetboek van Strafrecht te construeren. Afluisteren van gesprekken tussen de verdachte en zijn advocaat is wettelijk toegestaan.  Artikel 126aa Wetboek van Strafvordering bepaalt dat vertrouwelijke informatie tussen de verdachte en zijn advocaat onverwijld moet worden vernietigd. Sommigen betwijfelen dat die mogelijkheid technisch bestaat, maar zelfs als dat wel het geval is, lijkt het mij ronduit naïef om te veronderstellen dat de informatie niet ergens wordt opgeslagen om vervolgens in een andere zaak, als startinformatie, weer op te duiken. Dat is voor de verdediging (nagenoeg) oncontroleerbaar en alleen al daarom zou er met grote spoed moeten worden gekeken of het technisch mogelijk is het afluisteren van gesprekken met geheimhouders uit te sluiten.

Afrondend kan worden gesteld dat de regeling van de telefoontap ver onder de maat is, op zijn minst op gespannen voet staat met artikel 8 EVRM en dat de regeling te veel mogelijkheden voor misbruik of oneigenlijk gebruik biedt. Hoog tijd voor de politiek om in te grijpen.

copyright2009@wedzinga