Onder de titel “falende rechters vaker bestraffen” verscheen onlangs een artikel in o.a. De Gelderlander waarin een groep advocaten en rechtswetenschappers pleit voor het uitbreiden van de mogelijkheden om rechters die tekort schieten en fouten maken te bestraffen. Tevens zouden rechters hun oordeelsvorming “opener” moeten motiveren. Op zijn website voegde Maurice de Hond daar terecht aan toe dat ditzelfde ook zou moeten gelden voor falende officieren van justitie. En zelf zou ik nog een duit in het zakje willen doen, door falende advocaten meer en beter dan nu aansprakelijk te stellen. Want het tuchtrecht voor advocaten is in de praktijk vaak een lachertje. Ik kom daar nog op terug.
Maar hoe vanzelfsprekend het voorgaande ook mag klinken, het roept belangrijke vragen op. Wanneer “faalt” een rechter, officier van justitie of advocaat? Wie moet dat beoordelen? En welke sancties dienen zich dan aan? Vooral de eerste vraag is moeilijk te beantwoorden.
Om het niet te gecompliceerd te maken, gaat dit bericht vooral over “falende rechters”. De andere beroepscategorieën komen nog aan de beurt.
“Falen” is een zwaar woord en “rechtspreken” een bijzonder vak. Een ding is zeker: het is geen wiskunde. Het kan en mag dan ook niet zo zijn dat een rechter die een vonnis velt dat door een hogere rechter wordt herroepen per definitie de klos is. Dat zou in de praktijk betekenen dat elke rechter van de rechtbank bij wijze van spreken zijn biezen wel kan pakken, want het is gebruikelijk dat het vonnis van de rechtbank door het Hof wordt vernietigd, omdat het Hof niet wil opdraaien voor pietluttige (vorm)fouten van de rechtbank. Zelfs een vrijspraak die in hoger beroep wordt “omgetoverd” tot een veroordeling (of vice versa) zegt wezenlijk nog niets. Is er wel een “fout” gemaakt en zo ja, wie heeft die fout dan gemaakt?
Ook onvrede over de soort en de hoogte van een straf leent zich in zijn algemeenheid niet voor een (stevige) tik op de vingers. Over de straf kan per definitie worden gediscussieerd en zal ook altijd worden gediscussieerd. Mensen die vinden dat rechters in ons land te laag straffen – en dat zijn er nogal wat – moeten zich realiseren dat hun mening ook maar betrekkelijk is. Wat de één een te hoge straf vindt, zal de ander te laag vinden. Een experiment heeft ooit uitgewezen dat burgers die de details van een zaak kennen over het algemeen lager straffen dan rechters, terwijl diezelfde burgers daarvoor steen en been klaagden over de veel te lage en softe straffen. Voor een veroordeelde zal de straf vaak te hoog cq te zwaar zijn en voor een slachtoffer van een ernstig geweldsmisdrijf of zedendelict zal een straf nooit zwaar genoeg kunnen zijn.
Maar er zijn andere gevallen waarin er alle reden is de rechter tot de orde te roepen. Gevallen die ik ook in de praktijk ben tegengekomen en die soms als het ware in de rechtspraktijk zijn ingebakken. Ik noem ze kort op, waarbij ik benadruk dat ik geenszins naar volledigheid streef en dat de genoemde gevallen onderling ook een zekere samenhang vertonen:
1. Er zijn naar mijn idee veel rechters die hun vak niet onder de knie hebben en juridische uitglijders maken.
2. Rechters (juristen in het algemeen) denken en redeneren vaak niet logisch en coherent, waardoor bijv. de bewijsmotivering en de motivering van de straf op zijn zachtst gezegd te wensen over laat.
3. Klassenjustitie en willekeur.
4. Rechters gaan vaak te “innig” om met leden van het Openbaar Ministerie en in mindere mate ook met leden van de advocatuur.
5. Rechters zijn te “slaafs” en nogal overtuigd van hun eigen gelijk. Kennelijk oefent het ambt een bijzondere aantrekkingskracht uit op gezagsgetrouwe slippendragers die zich op oneigenlijke gronden een bijzondere, verheven status aanmeten.
6. Corruptie en belangenverstrengeling.
Het technisch-juridisch niveau van menig rechter is vaak schrikbarend slecht. Zo worden belangrijke ontwikkelingen in de rechtspraak lang niet altijd bijgehouden en zijn velen niet goed op de hoogte van het wezenlijk “verschil” tussen belangrijke jurische leerstukken als bijv. “opzet” en “schuld”. Elementaire kwesties als de grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid, de reikwijdte van opzet en de aansprakelijkheid van medeplichtigen zijn voor de meeste rechters bepaald geen gesneden koek. Dat merkte ik niet alleen bij het verzorgen van cursussen, maar ook in de praktijk.
Met enig dédain claimen rechters dat het hier gaat om studeerkamerproblematiek en dat het er in de praktijk anders aan toe gaat. Maar dan slaan ze de plank volledig mis. Het gaat hier om juridische problemen die in de praktijk vaak een wezenlijke rol spelen en die niet alleen de schuldvraag raken, maar ook de strafsoort en de strafmaat kunnen beïnvloeden. Denk aan zaken waarin iemand een ander in het verkeer doodrijdt of waarin iemand drugs in zijn koffer blijkt te hebben wanneer hij op Schiphol aankomt. En wat te denken van ruzies in café’s waar iemand een ander met een mes steekt of met een kapotgeslagen glas om zich heen maait. In de praktijk maakt men er naar mijn indruk maar een rommeltje van. Wat de een ziet als een duidelijk geval van (poging tot) doodslag of zelfs moord ziet de ander als een sprekend voorbeeld van dood door schuld. En als met het al goed heeft “gegokt” schieten de tranen je in de ogen wanneer je de motivering in het vonnis er op naleest. Een ratjetoe van elementen opzet (“verdachte wist”) en schuld (“verdachte had behoren te beseffen”).
Het voorgaande manco wordt nog vaak een graadje erger doordat rechters geacht worden te rouleren en dus na verloop van jaren op een ander rechtsgebied actief zijn. Een rechtsgebied waar ze doorgaans geen kaas van hebben gegeten en waar ze na hooguit een paar stoomcursussen volop worden ingezet. Welke domme manager heeft dit bedacht? En wat te denken van de inzet van rechter-plaatsvervangers, zeker als die geen specifieke vakkennis hebben. Advocaten maken er bijna per definitie een potje van (de goeden niet te na gesproken) en ambtenaren van justitie of anderen die zo nodig een erebaantje moeten hebben, weten soms niet eens wat het probleem is dat in raadkamer zoveel vragen oproept. Te triest voor woorden.
Hierbij dient bovendien bedacht te worden dat een (verkort) vonnis vaak pas na vele maanden echt wordt uitgewerkt en dan wil het geheugen nogal eens parten spelen, terwijl de werkdruk hoog is en er wordt gefinancierd op basis van produktie. Deze combinatie van factoren speelt een desastreuze rol. Liever geen getuigen horen, want dat houdt maar op. Een zitting moet worden geschorst en het is maar te hopen dat de rechters in dezelfde samenstelling weer een datum kunnen prikken. Anders moeten anderen zich inlezen in het dossier. Zonde toch? Dus als het kan, de zaak maar zonder het horen van getuigen afdoen. Ze hebben immers al een verklaring tegenover de politie (en soms ook tegenover de rechter-commissaris) afgelegd! Nou dat zal dan wel “kloppen”. Dat we in onze fraaie rechtsstaat niet toestaan dat er een advocaat bij het politieverhoor aanwezig is, is nu eenmaal zo. En de politie evenals het Openbaar Ministerie dient op zijn woord te worden geloofd. Waar zij we anders, als dat al niet meer kan?
Vervolgens komt er weer een schitterend vonnis waarin op onnavolgbare wijze wordt gemotiveerd waarom de getuigen niet hoefden te worden gehoord. Als het gehanteerde criterium voor afwijzing al niet onjuist is, is de logica in de motivering vaak ver te zoeken. Terecht wordt er door Stan de Jong op zijn site gezegd dat juristen (beter) geschoold moeten worden in rechtstheorie, wetenchapsfilosofie en argumentatieleer/logica.
Rechters moeten, gelet op het voorgaande, beter voor zichzelf opkomen, anders zal het aantal ernstige fouten alleen maar toenemen. In plaats van slaafs te kijken wat in het wetboek staat en wat de Hoge Raad er van vindt, zouden rechters een keer op de trom moeten slaan. Meer geld voor opleiding, een betere opleiding, geen rechter-plaatsvervangers, gescheiden circuits etc. etc.. En dat alles voor 1 januari 2009, anders houden we er mee op, omdat we niet meer kunnen garanderen dat er “recht” wordt gesproken. Maurice de Hond heeft op dit punt (en ook op vele andere punten) volkomen gelijk.
Laat in vonnissen ook die rechters die het niet eens zijn met de uitspraak hun zienswijze beargumenteren. Ik ben voor een systeem van “dissenting opinions” in plaats van een schijnheilige vertoning dat alle rechters het altijd met elkaar eens zijn. Onzin! Het komt de geloofwaardigheid en het gezag van de rechterlijke uitspraak ook alleen maar ten goede, wanneer mensen zien hoe het er in werkelijkheid aan toe gaat.
Het recht en het strafrecht in het bijzonder komt steeds meer in de schijnwerpers te staan en de burger wordt mondiger. De rechter die meent dat hij hieraan geen boodschap heeft en de vele signalen negeert, is niet meer van deze tijd. Die luxe is voorbij.
Copyright@2009Wedzinga
In de komende berichten zal ik hierop nog nader ingaan en, zoals gezegd, ook de andere beroepsgroepen belichten.