Het liquidatieproces en de onaantastbare kroongetuige

Corpocratische wetgeving, grillige rechtspraak en het eindeloze gevecht van ir. Alfred Mol
15 juni 2015
Hoger beroep Oscar Pistorius
3 november 2015
Show all

Het liquidatieproces, ook wel Passage genoemd, illustreert in toenemende mate hoe ver ons strafrechtssysteem verwijderd is van wat een fair trial in de zin van artikel 6 EVRM hoort te zijn. De verdediging wordt in wezen nagenoeg buiten spel gezet, de rechter is door de wetgever aan de zijlijn geparkeerd en het OM kan doen en laten wat het wil.

De tussenbeschikking van het Hof Amsterdam op 21 september jl. (ECLI:NL:GHAMS:2015:3882)is de zoveelste akte in een “toneelstuk” waarvan de afloop al bekend lijkt te zijn. In deze beschikking gaat het vooral over de bescherming van kroongetuigen. En die die kroongetuigen vervullen een cruciale rol in dit slepende en fragmentarische proces. Want vooral op basis van de verklaringen van kroongetuige Peter la S. is een aantal verdachten tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld. Sommigen kregen zelfs levenslang.

De zaak dient nu in hoger beroep en er is een nieuwe kroongetuige uit de hoge hoed getoverd: Fred R.. Zijn rol lijkt vooral te zijn gericht om de gevangenisstraffen van Ali A. (inmiddels geliquideerd) en Dino S. door het Hof te laten opschroeven. Die zijn er in de zienswijze van het OM met 1,5 jaar respectievelijk 6 jaar te genadig vanaf gekomen. Fred R. zelf werd tot 30 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Dat zal als zijn verklaringen overeind blijven met de helft worden verminderd. En als kroongetuige komt hij in een beschermingsprogramma terecht.

Om dat laatste draait het. Dat een getuige in dergelijke zaken wordt beschermd is vanzelfsprekend. In het kader daarvan worden afspraken gemaakt, die slechts deels door de rechter kunnen worden getoetst. Wat de wetgever heeft willen verbieden is dat een kroongetuige (financieel) wordt beloond. Anders dan bij de strafreductie is dan kennelijk de betrouwbaarheid te zeer in het geding en het werd ethisch ook verwerpelijk geacht. Een wat kromme redenering, maar wie maalt daarom.

In de tussenbeschikking liet het Hof weten dat in artikel 226l Sv weliswaar is neergelegd dat de Minister van Justitie de bevoegdheid toekomt om op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze specifieke maatregelen te treffen voor feitelijke bescherming van zekere getuigen en personen, doch een bijzondere, op dergelijke maatregelen betrekkelijke wettelijke regeling, waarin aan de zittingsrechter (al dan niet na een daartoe gevoerd verweer) enige toetsende rol van dergelijke getroffen maatregelen is opgedragen, ontbreekt. De rechter is door de wetgever bewust aan de zijlijn geparkeerd en het OM heeft het voor het zeggen. Niet ongebruikelijk in onze vooral door onszelf zo hooggeprezen rechtsstaat.

Het hof als zittingsrechter zal zich dus bij de beoordeling van verweren die zich op een mogelijke financiële beloning en daarmee op de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van Fred R. zien moeten richten op de in artikel 359a Sv neergelegde regeling van sanctionering van vormverzuimen, vanzelfsprekend naast het aan artikel 6 van het EVRM te ontlenen toetsingskader. Dat biedt weinig perspectief. Artikel 359a Sv wordt door rechters zelden toegepast om vormverzuimen – een overigens wat eufemistische term voor datgene wat mogelijk heeft plaatsgevonden – af te straffen en zeker een niet-ontvankelijkheid van het OM is uit den boze, al komt er in de lagere rechtspraak een lichte kentering in. En artikel 6 EVRM (fair trial) biedt meer mogelijkheden, maar dan vooral in een procedure bij het EHRM.

Ik zie dit Hof niet tot het oordeel komen dat er sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Wie de tussenbeschikking leest moet al snel tot de conclusie komen dat de verdediging van dit Hof weinig of niets hoeft te verwachten. Alleen al door voortdurend te beklemtonen dat de afspraken die zijn gemaakt met Fred R. in het kader van de getuigenbescherming slechts deels kunnen worden getoetst, geeft het Hof een schot voor de boeg. Het kan ook niet anders, want het openbaren van de afspraken brengt het leven van R. in gevaar. En onder dat mom heeft het OM een soort vrijbrief om een kroongetuige rijkelijk te belonen.

Ons civil law systeem met een rechter die aan de leiband van de wetgever loopt, is hopeloos verouderd. We moeten toegroeien naar een meer common law achtig-systeem, dat flexibeler is en waar de rechter zich vrijer kan opstellen. Daarover binnenkort meer in mijn lezingen.

 

Copyright@Wedzinga2015