Al jaren tobt Nederland met een schizofrene situatie. Terwijl onder bepaalde voorwaarden softdrugs in coffeeshops mogen worden verkocht, ontbreekt beleid ten aanzien van de aanvoer van die drugs. De voordeur staat dus open, maar de achterdeur is potdicht. Of staat ‘ie toch op een kier?
Dat laatste zou kunnen omdat de rechtbank Noord-Nederland in haar vonnis van 16 oktober 2014 twee professionele wietkwekers die over een reeks van jaren aan twee door de overheid gedoogde coffeeshops hadden geleverd, wel had veroordeeld, maar afzag van strafoplegging.
Deze uitkomst heeft mijn sympathie omdat het een stap is in de richting van een gedoogbeleid voor de achterdeur. Zij het onder strikte voorwaarden (zie verderop). Maar het beleid blijft halfslachtig, zo niet ronduit hypocriet. Terwijl er wel juridische mogelijkheden lager om de zaak meer op scherp te zetten. Maar de verdediging liet die mogelijkheden liggen en de rechter ontbrak het aan moed en/of kunde.
Klein bier was het niet. De twee verdachten teelden vanaf 2009 en deden dat bedrijfsmatig, professioneel en grootschalig. Zij gaven openheid van zaken aan politie, OM en belastingdienst en hielden zich verder keurig aan de regels. Geen uitkering, niet illegaal tappen van elektriciteit, een keurige administratie etc. De belastingdienst moet er goed van hebben geprofiteerd. Want zo dubbel zijn we in dit hypocriete landje ook wel weer. Vermoedelijk konden de twee er goed van leven, maar dat zal anders worden wanneer de ontnemingsvordering op de deurmat ploft. Nietwaar? Zou aardig zijn om die vordering bij de belastingdienst in te dienen, na de dienst wegens bv. heling te hebben veroordeeld.
Helemaal verrassend zal de strafvervolging overigens niet zijn geweest. De twee waren al meerdere keren veroordeeld, maar na het politieverhoor in 2010 was er niets gebeurd. Geen dagvaarding, doorzoeking o.i.d.. Dan mag je er toch in redelijkheid op vertrouwen dat er sprake is van gedogen? Niets van dat alles. In maart 2014 wordt de dagvaarding betekend. Toen was de redelijke termijn waarbinnen een zaak in eerste aanleg moet worden behandeld (art. 6 EVRM) al verstreken. Die termijn is namelijk twee jaar.
Een prachtige zaak voor advocaten. Maar die misten het cruciale punt. Zij beriepen zich op niet-ontvankelijkheid van het OM wegens a. strijd met het vertrouwensbeginsel en b. strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Kansloos. Tenminste als je niet van het geijkte pad afwijkt. En dat deden de advocaten niet. Daarom ketste het beroep op het vertrouwensbeginsel af omdat het OM in redelijkheid niet tegen te werpen viel dat vanwege door aan haar toe te rekenen gerechtvaardigde verwachtingen geen strafvervolging mocht plaatsvinden. Stilzitten of lang talmen is niet genoeg. En het belang van een redelijke en billijke belangenafweging was ook al bij voorbaat tot mislukken gedoemd omdat het redelijk is te achten dat daar waar telen strafbaar is gesteld, geen regel zich tegen vervolging verzet en vervolging bepaald geen uitzondering is in de praktijk, het OM tot dagvaarden overgaat. De rechtbank verwerpt dit verweer, maar gaat opnieuw in de fout door een motivering achterwege te laten. Misschien was het juridisch toch te moeilijk. Het Hof zal dit ongetwijfeld herstellen.
Ook op het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid werd een beroep gedaan. Totaal kansloos. Als het al ooit door de HR is aanvaard, dan was dat in de jaren ’30 (Huizer Veearts-arrest). Daarna is het stelselmatig afgewezen. En dat kan ook niet anders. Want ofwel je beroept je er op dat je met het overtreden van de strafwet juist het belang dient dat de strafwet wil beschermen ofwel je beroept je op een hoger belang. Maar de wet (ik heb het niet over het beleid) wil juist mede met het oog op verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen, handel en verkoop, ja zelfs bezit van drugs tegengaan. Bovendien zit in het beroep besloten dat er boven het positieve recht een andere regel wordt gesteld, die vanuit het belang van de norm zelf wordt geconstrueerd. En dat (hogere) belang komt in de overwegingen van het vonnis volstrekt niet uit de verf. Sterker nog: verdediging en rechtbank halen de twee vormen van deze exceptie hopeloos door elkaar. Om van een motivering nog maar te zwijgen. Die ontbreekt in het vonnis.
Rest dat de rechtbank in deze specifieke casus komt tot een veroordeling zonder strafoplegging (art. 9a Sr). Ook daar had de verdediging meer subsidiair op aangestuurd. Opstelten vond het een “verrassende” uitspraak. Maar het is algemeen bekend dat de bewindsman nauwelijks strafrechtelijke kennis heeft en vooral zijn ambtenaren napapegaait. En D66-Kamerlid Magda Berndsen sloeg, zoals te verwachten van een lid van het parlement, de plank mis door te zeggen dat “de achterdeur van coffeeshops nu openstaat”. Nou, hooguit op een kier. En het zou me niet verbazen als de deur door het Hof Arnhem-Leeuwarden wordt dichtgegooid. Zeker als de verdediging niet met betere argumenten komt. Overigens raad ik de verdediging aan goed te letten op de samenstelling van het Hof. Wanneer er een lid van het OM tussen zit, gaat de deur zeker op slot.
De verdediging miste een kans door niet in te spelen op het feit dat het gedoogbeleid inzake de verkoop van softdrugs een reflecterende werking heeft. Wanneer wordt toegestaan dat onder bepaalde voorwaarden wiet wordt verkocht, impliceert dat tevens dat het OM, al staat het dan niet op papier, toestaat dat wiet wordt geleverd. Het ontbreken van geschreven beleid verschaft de rechter echter de ruimte om daarop in te spelen. Van strijd met de Trias Politica is geen sprake. Zou de achterdeur worden gesloten, dan kan ook de voordeur op slot. En dan keert de wal het schip. Dat zou contraproductief zijn en de bedoelingen van het voordeurbeleid ondergraven. En dat kleurt de belangenafweging.
Het doel van het gedoogbeleid is immers – samengevat – het dienen van de openbare orde, de veiligheid en de volksgezondheid. In de “Aanwijzing Opiumwet” van het College van Procureurs-Generaal, d.d. 27 december 2011, wordt gesteld dat de achterliggende gedachte hiervan is “te voorkomen dat de cannabisgebruiker in aanraking komt met drugs met een groter gezondheidsrisico (harddrugs)”. Het belang van de volksgezondheid staat (mee) voorop. Dat belang verschaft aan het gedoogbeleid bestaansrecht, maar het zou ten grave worden gedragen wanneer wordt vastgehouden aan het vervolgen van de teler. Een collisie van belangen in een open systeem. Want de wet is (in meer of mindere mate) gesloten, maar het recht is open. Ik hoop dan ook op een niet-ontvankelijkheid van het OM, al heb ik er gelet op het heersende conservatieve klimaat onder rechters, een hard hoofd in.
Copyright@Wedzinga2014