Voorlopige hechtenis en rechterlijke onpartijdigheid steeds meer punt van discussie
25 augustus 2014
Zaak Paarlberg zeker niet kansloos bij EHRM
8 september 2014
Show all

Nederland en Ierland zijn, voor zover ik weet, de enige EU-landen waarin een advocaat niet het recht heeft om aanwezig te zijn bij het politieverhoor. En dat terwijl tijdens politieverhoren verdachten vaak belastende verklaringen afleggen die voor het bewijs worden gebruikt. De HR keurt deze praktijk goed omdat de rechtspraak van het EHRM niet dwingt  tot de conclusie dat de advocaat zijn cliënt mag bijstaan.

Richtinggevend hierbij zijn twee uitspraken van het EHRM. Het eerste is al een oudje. In 1993 kende het EHRM proactieve werking toe aan artikel 6 lid 3 EVRM. (Imbriosca v. Switzerland, judgment of 24 November 1993, § 36). Het recht op rechtsbijstand  gold ook voor “pre-trial proceedings”. In 2008 ging het EHRM een stapje verder, al hield hij allerlei slagen om de arm.

 In het Salduz-arrest (Salduz v. Turkey, Grand Chamber judgment of 27 November 2008, § 55) werd door de Grand Chamber overwogen:

« [I]n order for the right to a fair trial to remain sufficiently “practical and effective” …, Article 6 § 1 [of the Convention] requires that, as a rule, access to a lawyer should be provided as from the first interrogation of a suspect by the police, unless it is demonstrated in the light of the particular circumstances of each case that there are compelling reasons to restrict this right. Even where compelling reasons may exceptionally justify denial of access to a lawyer, such restriction – whatever its justification – must not unduly prejudice the rights of the accused under Article 6 … The rights of the defence will in principle be irretrievably prejudiced when incriminating statements made during police interrogation without access to a lawyer are used for a conviction.” 

In ogenschijnlijk krachtige bewoordingen laat de meest gezaghebbende kamer van het EHRM weten dat de verdachte vanaf het eerste politieverhoor “in beginsel” recht heeft op “access” tot een advocaat en dat slechts in bijzondere gevallen en op grond van “compelling resons” dat recht moet wijken.

In de laatste zin laat het EHRM er geen misverstand over bestaan dat er van een eerlijk proces geen sprake kan zijn wanneer incriminerende verklaringen van de verdachte die tijdens het politieverhoor zijn opgetekend, voor het bewijs worden gebruikt. Tenminste in het geval er geen “access” is geweest. Opvallend vind ik dat het EHRM geen woord wijdt aan overig bewijs. Het recht op een fair trial is geschonden en daarmee basta. Ook al is er stortvloed aan overig bewijs. Deze belangrijke uitspraak is in latere jurisprudentie van het EHRM in essentie bevestigd.

Maar Salduz belooft veel, maar zegt weinig. Let op de bewoordingen van het EHRM. De Grand Chamber heeft het over het recht op “access” tot een advocaat, maar clausuleert dat recht door er bij te zeggen dat dit recht “as a rule” existeert. Uitzonderingen zijn dus mogelijk. Bovendien is “access” niet hetzelfde als rechtsbijstand en al helemaal niet hetzelfde als rechtsbijstand “bij” het politieverhoor. Het betekent zoiets als “toegang”. En in onze rechtspraak is het gedevalueerd tot het recht om voorafgaande aan het eerste politieverhoor een advocaat te raadplegen.

Die interpretatie is verdedigbaar, maar doet m.i. weinig recht aan het verbod om incriminerende verklaringen van de verdachte bij het politieverhoor voor het bewijs te gebruiken. Het is een interpretatie die de angel uit Salduz haalt. Een verbod dat bovendien in zodanige bewoordingen is gegoten dat het er veel van weg heeft dat in dat geval het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Want het EHRM gaat bij verdragsschendingen primair uit van niet-ontvankelijkheid van het OM.

Een andere interpretatie was dus ook te verdedigen geweest.

Waarom gekozen is voor de eerste interpretatie is niet duidelijk. Het argument dat het arrest van het EHRM niet “dwingt” tot het recht op advocatenbijstand bij het politieverhoor overtuigt niet. In die zin is het ook niet “dwingend”. Bepaald niet ondenkbaar is dat rechtspolitieke en financiële motieven de doorslag hebben gegeven. De (infrastructurele) consequenties zouden immers enorm zijn en de implicaties ook voor al afgedane strafzaken kunnen en konden moeilijk worden ingeschat. Maar dit is speculatief.

Op 16 april 2014 is er een uitspraak van het EHRM ter beoordeling aan de Grand Chamber voorgelegd, die de zaak mogelijk wat meer op scherp stelt. Het gaat om de zaak Dvorski vs Croatia. De van moord verdachte Dvorski klaagde over het feit dat  hij tijdens het politieverhoor niet werd bijgestaan door een advocaat en dat daardoor een zekere dwang op hem werd uitgeoefend waardoor hij belastende verklaringen aflegde.

Van de (gewone) kamer van het EHRM kreeg hij nul op het rekest. Daarbij overwoog het EHRM in zijn uitspraak van 14 november 2013:

“that, although the applicant had not been represented by a lawyer of his own choice during the pre-trial stage of the proceedings against him, this had not made the ensuing proceedings as a whole unfair. He had had the benefit of effective legal advice, had been able to put forward all his arguments on the charges and evidence against him and his confession had not been the sole or decisive evidence in the case and, as such, did not call into question his conviction and sentence. Nor had there been grounds to believe that any pressure had been exerted on the applicant to confess, the Court dismissing as unsubstantiated his claims that he had been ill-treated or held in inadequate conditions of detention during his questioning”.

Maar ondanks de afwijzing is toch besloten de zaak voor te leggen aan de Grand Chamber en die heeft daarmee ingestemd. Veelzeggend!

De eerste vraag die rijst is of het recht op “access” tot een advocaat zo moet worden geïnterpreteerd dat de verdachte recht heeft op rechtsbijstand bij het politieverhoor. Als dat niet geval is en dus de lijn van de HR wordt gevolgd, kan de zaak in een pril stadium worden afgekapt. Is dat wel het geval, dan is Leiden in last. Dan namelijk is het recht op een eerlijk proces geschonden en doet zich de vraag voor of die schending in een latere fase van het strafproces werd gecompenseerd. Een dergelijke compensatie is in deze zaak goed denkbaar, maar zou ik niet als “compelling reason” willen kwalificeren. Eerder denk ik dat de ontsnappingsclausule die het EHRM zich in Salduz heeft verschaft door van “as a rule”te spreken, soelaas biedt voor de Grand Chamber.

Hoe dan ook: Het is de moeite waard om de zaak te volgen. Vooral vanwege de vraag of het recht op “access” zo ruimhartig moet worden uitgelegd dat het impliceert dat de verdachte tijdens het politieverhoor dient te worden bijgestaan door een advocaat. “As a rule’ dan, wel te verstaan.

Copyright@Wedzinga2014