Het is in ons stelsel de gewoonste zaak van de wereld dat een rechter die over de voorlopige hechtenis heeft geoordeeld, in een latere fase ook zittingsrechter is. Sterker nog: vanuit proceseconomische overwegingen juichen sommige juristen dat zelfs toe. De rechter kent immers het dossier en dat bespaart tijd. Dat de rechter al een oordeel over de schuld heeft gegeven, vormt geen bezwaar. Want dat oordeel is slechts marginaal en voorlopig en het EHRM heeft beslist dat het niet in strijd is met artikel 6 en met name met het recht op een onpartijdige rechter.
Maar het heeft er, zoals eerder betoogd, alle schijn van dat de eisen die worden gesteld aan het toepassen van voorlopige hechtenis worden opgeschroefd. En dan gaat het vooral om de interpretatie van “ernstige bezwaren”. Een fundamentele voorwaarde voor het toepassen van dit ingrijpende vrijheidsbenemende dwangmiddel. Omdat er teveel mensen onterecht in het kader van voorlopige hechtenis zijn gedetineerd (pakweg zo’n 5.000) en de Staat in 2012 en 2013 11,1 miljoen aan schadevergoeding moest uitkeren, hebben een aantal juristen de noodklok geluid.
Naar het schijnt met succes. Want wie de site www.rechtspraak.nl grondig raadpleegt, ontdekt dat er een tendens lijkt te zijn dat voorlopige hechtenis minder vaak (“routineus”) wordt opgelegd en dat de bottleneck is gelegen in de voorwaarde dat er “ernstige bezwaren” moeten zijn. Die tendens roept allerlei vragen op. Waar bij de behandeling van de vordering bewaring in de regel nauwelijks sprake is van een dossier, zal een R-C die zwaar tilt aan de “ernstige bezwaren” al gauw de neiging kunnen hebben de vordering af te wijzen. Met alle gevolgen van dien voor m.n. het onderzoek. De R-C die daar minder zwaar aan tilt, creëert een juridische kortsluiting tussen bewaring en gevangenhouding c.q. gevangenneming. Eenzelfde begrip wordt dan verschillend geïnterpreteerd. Daarover in een ander bericht meer.
Waar het mij om gaat is een vraag die tot mijn verbazing niemand heeft gesteld. Wanneer aan de voorwaarde van “ernstige bezwaren” hoge eisen wordt gesteld, groeit die voorwaarde toe naar de eis van wettig en overtuigend bewijs in de zin van artikel 350 Sv. Maar dan begeven we ons op glad eis. Zijn die rechters dan op de zitting nog wel als “impartial” te beschouwen? Of moeten er andere zittingsrechters komen. Hetgeen enorme infrastructurele en budgettaire gevolgen heeft
Het EHRM maakt in zijn rechtspraak een verfijnd onderscheid tussen onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Bij de onpartijdigheid speelt vooral de objectieve benadering in deze kwestie een cruciale rol. In de woorden van het EHRM:
“… an objective approach, that is, determining whether he or she offered sufficient guarantees to exclude any legitimate doubt in this respect (Kyprianou v. Cyprus [GC], § 118; Piersack v. Belgium, § 30; and Grieves v. the United Kingdom [GC], § 69)”.
De kern is of “the confidence which the courts in a democratic society must inspire in the public, including the accused. Thus, any judge in respect of whom there is a legitimate reason to fear a lack of impartiality must withdraw (see Castillo Algar v. Spain, § 45)”.
Wanneer rechters – terecht- hoge eisen stellen aan de voorwaarde van “ernstige bezwaren” komt de objectieve onpartijdigheid op grond van functionele overwegingen ernstig in het geding. Het EHRM vat dat als volgt samen:
“The mere fact that a judge in a criminal court has also made pre-trial decisions in the case, including decisions concerning detention on remand, cannot be taken in itself as justifying fears as to his lack of impartiality; what matters is the extent and nature of these decisions (Fey v. Austria, § 30; Sainte-Marie v. France, § 32; Nortier v. the Netherlands, § 33). When decisions extending detention on remand required “a very high degree of clarity” as to the question of guilt, the Court found that the impartiality of the “tribunals” concerned was capable of appearing open to doubt and that the applicant’s fears in this regard could be considered objectively justified (Hauschildt v. Denmark, §§ 49-52)”.
Zonder al te veel in technisch-juridische finesses te treden, zit Nederland in de gevarenzone. Rechters die in het kader van voorlopige hechtenis “ernstige bezwaren” aanwezig achten zijn als zittingsrechter besmet. Meer dan voorheen. Daarbij spreek ik de hoop uit dat beslissingen over voorlopige hechtenis grondig worden gemotiveerd. In de praktijk is dat vaak een rommeltje.
En kom niet aan met overbelasting, te weinig geld etc.. Daaraan heeft het EHRM geen boodschap, zoals we in het verleden al zagen bij de redelijke termijn.
Copyright@Wedzinga2014