De oorlog in de Donbass
4 augustus 2014
Terugdringen voorlopige hechtenis
22 augustus 2014
Show all

In Mr., een website voor juristen, luidt een aantal strafrechtadvocaten vandaag de noodklok  over het “wegwuiven” van vormfouten door de Hoge Raad. Politie en justitie gaan in de fout en de Hoge Raad doet er niets tegen. Dat wil zeggen dat de fouten niet worden afgestraft door het bewijs dat daardoor is vergaard uit te sluiten en de verdachte als er onvoldoende smetteloos bewijs is vrij te spreken. Of door het Openbaar Ministerie stevig op de vingers te tikken middels een niet-ontvankelijkverklaring.

Een “gevaarlijke” ontwikkeling menen de advocaten, al zien zij dat hun cri de coeur weerklank vindt bij lagere rechters, die soms lijnrecht tegen de rechtspraak van de Hoge Raad wel tot bewijsuitsluiting overgaan. Een soort revolutie in het strafrecht waarmee lagere rechters het toezicht op de opsporing door politie en justitie meer inhoud geven en zich niet de wet laten voorschrijven door de Hoge Raad. Een voorbeeld van een dergelijke verzetsdaad lijkt rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 augustus 2014 waarin het binnentreden onrechtmatig werd geacht omdat weliswaar een machtiging was afgegeven, maar er geen verdenking was.

Ik zag de ontwikkeling al jaren geleden aankomen en maakte er destijds ook melding van. De wetgever had de trend al gezet in de jaren ’70 onder het bewind van Korthals Altes. Het voorbeeld was en is artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Daarin worden bewijsuitsluiting en niet-ontvankelijkheid als “straf” op het vormverzuim niet voorop gesteld en gaat de wetgever ervan uit dat er een zekere compensatie in de opgelegde straf plaatsvindt. Sterker nog: het artikel laat zelfs de mogelijkheid open dat een vormverzuim zonder gevolgen blijft (“de rechtbank kan”).

Het was een tijd waarin velen de buik vol hadden van al die kleine foutjes waardoor criminelen vrijuit gingen. Een beeld dat overigens niet helemaal met de werkelijkheid overeenstemde. Maar bij mij ging de alarmbel pas goed af toen ik tijdens het kijken naar een aflevering van het tv-programma Buitenhof de aftredende president van de Hoge Raad hoorde zeggen dat voortaan door de Hoge Raad het accent moest worden gelegd op de rechtseenheid. Geen woord over rechtsbescherming.

Deze in mijn ogen jobstijding is in de loop van de afgelopen jaren waar gemaakt, waardoor het toch al delicate evenwicht tussen rechtsbescherming en rechtshandhaving behoorlijk is verstoord. Zelf spreek ik liever van rechtsbescherming en wetshandhaving, maar dit terzijde. De opsporing, zeker waar die gepaard gaat met inbreuk op grondrechten van burgers, verdient scherp toezicht. Anders wordt het een terrein waar cowboys ongestoord hun gang kunnen gaan.   Ik dacht eens dat we die tijd voorbij waren. Van Traa, weet u wel?

Het EVRM eist een eerlijk proces en daarin ligt besloten dat er een “equality of arms” is. Die is er lang niet meer in Nederland. Een van de redenen waarom ik walg van het woord rechtsstaat, dat als een mantra wordt gebruikt om nog eens te onderstrepen in welke geweldige heilstaat wij leven. Een heilstaat waar het schier onaantastbare Openbaar Ministerie de lakens uitdeelt, de rechtsbijstand financieel wordt uitgekleed, advocaten niet het recht hebben om bij het politieverhoor van meerderjarige verdachten aanwezig te zijn en ga zo maar door.

Bij mij rijst in toenemende de vraag of het Nederlandse strafrecht in zijn totaliteit bezien, voldoet aan de minimumwaarborgen van het EVRM en dan vooral het recht op een eerlijk proces. Toegespitst op de vormverzuimen lijkt de wetgever de weg te hebben geplaveid en de Hoge Raad vervolgens te zijn doorgeslagen. Aan de lagere rechter om nu eens het voorbeeld te geven. In de hoop dat de Hoge Raad volgt. Een cynische constatering.

Copyright@Wedzinga2014