Ik heb het niet zo begrepen op al die enquêtes die aantonen hoe tevreden de Nederlanders zijn met onze rechtspraak. Als we de losse flodders van de SCP en de Internationale Rule of Law Index mogen geloven is het vertrouwen groot. Op de periodieke metingen van deze instantie valt wetenschappelijk veel af te dingen. Volgens Marc Hertogh, hoogleraar rechtssociologie aan de RUG, gaat het om “eendimensionale metingen”. “Als je dieper kijkt, bijvoorbeeld naar de begrijpelijkheid van uitspraken, het toenemende aantal wrakingen en klachten en het oordeel over de eenvoud en duidelijkheid van procedures, vallen er veel kanttekeningen te plaatsen bij de tevredenheid over de Nederlandse rechtspraak”, aldus Hertogh.
De kritiek is 0nvolledig, maar terecht. De suggestie die Hertogh vervolgens aandraagt is echter simplistisch. Hij pleit er voor dat de rechtspraak de “wisdom of the crowds” gebruikt. Nog los van het feit dat ik me afvraag of er sprake is van “wisdom” en hoe je die meet, laat staan juridisch vertaalt, lijkt het middel erger dan de kwaal. Een zoveelste losse flodder enquête onder de bevolking zou wel eens een aanbeveling zijn om de talrijke vooroordelen en misvattingen in de maatschappij over de strafrechter en de strafrechtspraak, meer of minder dwingend aan de rechter op te leggen. Hogere straffen zal daarbij een prominente plaats innemen en in politiek Den Haag zal vermoedelijk weer eens worden getamboereerd op de introductie van het strafminimum.. En dat terwijl we de twijfelachtige eer genieten al tot de zwaarste straffende landen in de EU te behoren. Overigens eveneens gebaseerd op metingen waarop het nodige valt af te dingen. Maar het staat buiten kijf dat in ons land vergeleken met een aantal jaren geleden veel zwaarder wordt gestraft en dat die tendens, mede dankzij een schromelijk gebrek aan voorlichting, niet tot de “wisdom of the crowds” behoort.
Vanuit zijn relatief onafhankelijke positie is het nu juist de rechter die een zekere afstand tot de in de samenleving heersende opvattingen, voorzover die al vallen te destilleren, moet bewaren. Anders is het hek van de dam en worden de wetstechnische vehikels die in Den Haag met grote regelmaat worden geproduceerd, klakkeloos toegepast. Uit onderzoek van de SSR blijkt dat, anders dan veel rechters denken, de samenleving ook pleit voor een zekere distantie. Het in juni 2014 gepubliceerde onderzoeksrapport biedt veel stof tot nadenken. Zo valt op dat veel rechters dus menen dat zij hun oor te luisteren moeten leggen naar de samenleving. Wat moet ik mij daarbij voorstellen? Afgaan op wat er in de schrijvende pers wordt gemeld, nauwlettend volgen van reacties door lezers op uitspraken? Ik kan er niet zo veel mee en voorzover ik er wel wat mee kan, word ik er niet vrolijk van. Een rechter die zich ziet als klankbord van de samenleving, zal licht geneigd zijn hoger te straffen. Want wie regelmatig met mensen praat, zal opvallen dat bepaalde clichés zo hardnekkig zijn, dat ze niet verdwijnen. Het cliché van de grijzende rechter, die D’66 stemt, veel te soft is en in een ivoren toren leeft.
Is het dan de bedoeling dat de rechter de opportunistische oerkreten die uit Haagse politieke kringen klinken, braaf napapegaait? Ik mag toch hopen van niet. In ieder geval niet slaafs. En het gebeurt ook niet, in ieder geval zeker niet door iedere rechter. Bekend is het voorbeeld dat de rechter het wetstechnische wangedrocht van art. 22b Sr om zeep helpt. Technisch gezien net niet contra laegem. Hoewel.
De laatste jaren kenmerken zich door de invoering van een aantal wetsvoorstellen en wetten waarvan duidelijk is dat zij contraproductief zullen werken. Zo is het de bedoeling dat het slachtoffer een volwaardige positie in het strafproces krijgt. Klinkt nobel. Maar in de praktijk zal het absoluut niet werken. De juridisering van de positie van het slachtoffer zal op een ramp uitdraaien. Vooral voor het slachtoffer zelf, die kans loopt extra gefrustreerd zo niet getraumatiseerd te worden. Hij of zij zal een goede advocaat bitter nodig hebben, want de kans is groot dat hij of zij als getuige in het strafproces stevig aan de tand wordt gevoeld en dat zijn advies door de rechter in de wind wordt geslagen. Bloody shame, Teeven en Opstelten.
Ik pleit er voor dat de rechter creatiever omgaat met de vrijheid die hij heeft ten opzichte van de wetgever. Die vrijheid uit zich vooral op het terrein van de interpretatie. Het is de rechter immers materieelrechtelijk toegestaan strafbepalingen extensief te interpreteren en zeg dan maar eens wat het verschil is tussen het in art. 1 lid 1 Sr besloten liggende verbod van analogie en de toegestane extensieve uitleg. Op dat punt heeft de HR al een paar goede voorbeelden gegeven, door de eisen aan het bewijs van moord (voorbedachte rade), roekeloosheid en witwassen (t.o.v. heling en diefstal) op te schroeven. Omdat taal belangrijk is in het recht, kan een rechter zich veel permitteren. Veel meer dan nu al het geval is. En ik hoop dat die vrijheid ook tot uiting komt op het terrein van het formele strafrecht. Stel grenzen aan de schaamteloze toepassing van de telefoontap, de doorzoeking en het gebruik van kroongetuigen (zeker onder de huidige regeling). Om maar een paar voorbeelden te noemen.
Gebruik de wetstechnische en wetshistorische lacunes om recht te spreken en volsta niet met het blindelings domweg toepassen van de wet. Het toepassen van de wet leidt in toenemende mate niet tot het toepassen van recht. Dat hebben we in belangrijke mate aan de niet door kennis van zaken gehinderde Haagse politici te danken.
Copyright@2014Wedzinga