Mediacratisering brokkelt fundamenten strafrechtspleging af
17 april 2014
Verruiming onderzoek Demmink mag geen maskerade worden
19 mei 2014
Show all

Frits Bakker, voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, hekelt de wijze waarop politici vanuit hun behoefte om snel te scoren en een daadkrachtige indruk te maken, soms slordige en ondoordachte wetgeving opstellen, die niet strookt met de normen en waarden van onze rechtsstaat. Als voorbeeld noemt hij het wetsvoorstel om mensen direct op te sluiten als de rechter ze heeft veroordeeld tot minimaal een jaar gevangenisstraf, ook als ze in hoger beroep gaan en wellicht alsnog worden vrijgesproken.

Een goed voorbeeld omdat het voorstel strijdig is met de onschuldpresumptie. Een presumptie die stoelt op de gedachte dat iemand die niet onherroepelijk is veroordeeld, voor onschuldig moet worden gehouden. Zo iemand is verdachte en geen veroordeelde. Het wetsvoorstel is het zoveelste product van het regenteske duo Opstelten en Teeven, dat in een mum van tijd de toch al toch al minimale rechtsstatelijke (wat is dat trouwens?) status die ons land zo schijnheilig en krampachtig probeert op te houden, om zeep heeft geholpen.

Mag een land een rechtsstaat worden genoemd wanneer verdachten zonder rechtsbijstand door de politie worden verhoord en vaak op basis van die verklaringen worden veroordeeld, een land waarin het strafproces de van oorsprong orale traditie heeft verloren en rechters vonnis wijzen op basis van een door het Openbaar Ministerie gedicteerd strafdossier, waar getuigen slechts mondjesmaat op de zitting worden gehoord, waar de Hoge Raad al zo’n beetje vanaf het vertrek van de vorige president Davids de rechtsbescherming heeft ingeruild voor rechtseenheid en, zoals Prof. Schalken terecht opmerkte, een betonnen muur heeft opgebouwd tegen cassatiegrieven, waar de reguliere opsporingsdiensten de twijfelachtige eer hebben om in aanmerking te komen voor de gouden tapmedaille (ongeveer 40.000 keer per jaar wordt er getapt), waar het bewijsstelsel dusdanig is uitgehold dat met de overtuiging van de rechter dat de verdachte schuldig is het lot van die verdachte is bezegeld, waar –om even van het strafrechtelijke pad af te wijken –  uitgeprocedeerde asielzoekers inhumaan worden behandeld? En zo kan ik nog een tijdje doorgaan.

Rechters die met wetstechnische wangedrochten worden geconfronteerd, zijn in onze staatsrechtelijke verhoudingen verplicht om de wet na te leven. Maar het verzet groeit, al staan rechters zelden of nooit op de barricades. Een tekenend voorbeeld is artikel 22b Wetboek van Strafrecht. Het artikel verbiedt de rechter in bepaalde gevallen een taakstraf op te leggen, o.a. wanneer minder dan vijf jaar voor de veroordeling de verdachte al een taakstraf aan zijn broek heeft gekregen en die heeft uitgevoerd of in plaats daarvan vervangende hechtenis heeft ondergaan. Maar het derde lid bepaalt dat de rechter in voorkomende gevallen toch een taakstraf mag opleggen, wanneer die wordt gecombineerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Dat laten rechters zich geen twee keer zeggen, want zij wensen terecht een straf op maat. En dus zie je dat rechters de taakstraf combineren met een minimale onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De praktijk geeft daarvan een aantal ludieke voorbeelden.

Op die manier houden rechters zich aan de wet (art. 22b), maar spreken er tegelijkertijd een vernietigend oordeel over uit. Iets dergelijks, zij het in mindere mate, zal vermoedelijk ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel “dadelijke tenuitvoerlegging” gebeuren. Een rechter die overweegt om een gevangenisstraf van iets meer dan een jaar op te leggen, zal zich wel twee maal bedenken. Tenminste als hij de onschuldpresumptie hoog in het vaandel heeft staan en een beetje ruggengraat heeft. De straf zal dan “toevallig” op 11 maanden uitkomen. En de “lopende” verdachte mag dus blijven “lopen”. Voor die gevallen waarin de lopende verdachte middels bv een bevel gevangenneming wel moet worden gedetineerd, rest mogelijk een schadevergoeding als hij in hoger beroep wordt vrijgesproken. Het legt dus ook een oneigenlijke druk op de appelrechters. Wat de uitkomst in appel ook is, ga in cassatie en dien daarna een klacht in bij het EHRM dat artikel 6 lid 2 EVRM is geschonden.

Copyright@2014Wedzinga