Het Openbaar Ministerie ten voeten uit

Over de onvermijdelijke veroordeling van Wilders, het Liquidatieproces en de middelmaat van de media
5 februari 2010
Vooraankondiging
17 februari 2010
Show all

 

Gisteren diende het hoger beroep tegen mij bij het Hof Arnhem. De zitting begon om 10.30 uur en eindigde omstreeks 15.30. Van 12.45 uur tot 13.30 uur was er gelegenheid om wat te eten. Er stond een geharnaste Advocaat-Generaal, mevrouw Gonzales. Naar verluidt een crime fighter uit het tijdperk Van Traa en inmiddels wat milder geworden. Van dat laatste was weinig te merken. Haar requisitoir stond op papier en er werd naar mijn stellige indruk geen millimeter vanaf geweken. Dat doet de vraag rijzen wat de zin is van een zitting. Zeker als er geen inhoudelijk debat plaatsvindt naar  aanleiding van verweren en excepties van de kant van mijn advocaat, mr. Plasman, en mij. In plaats daarvan volgt de standaardzin van vele leden van het Openbaar Ministerie: “ik persisteer”. Jammer en ook wel zwak vind ik. Vond ik vroeger ook, toen ik als raadsheer aan de andere kant van de tafel zat. Er zou eigenlijk straf op moeten staan, bijv. dat als er een zinnig verweer wordt gevoerd van de zijde van de verdediging en het Openbaar Ministerie zelfs het begin van een antwoord schuldig blijft, dat verweer of de aan dat verweer ten grondslag liggende feiten, door de rechter als vaststaand zouden moeten worden meegenomen. Een soort civielrechtelijke benadering, die overigens ook schaduwkanten heeft. Het is een gedachte van mij die ik nog eens hoop uit te werken.

De raadsheren van het Hof waren uitermate vriendelijk en empathisch. Het was evident dat het psychiatrisch rapport indruk op hun had gemaakt en dan vooral de tegenslagen die ik in de loop der jaren heb meegemaakt en die voor de psychiater aanleiding waren om tot de conclusie te komen dat ik licht verminderd toerekeningsvatbaar was. In gewoon Nederlands betekent dat niet dat ik in de war was of ben, maar dat de beschuldigingen, als zij al zouden worden bewezen, mij niet volledig kunnen worden verweten. Een conclusie waarin ik mij goed kan vinden. Want ik had in vrij kort tijdsbestek mijn beide ouders verloren, was gescheiden, had (gedwongen) ontslag genomen als raadsheer, was veroordeeld voor mishandeling van een Oekraïense vriendin, was en ben het contact met mijn twee zoontjes en mijn ex – die rechter is – kwijt geraakt, ben twee keer failliet verklaard, mijn huis was geveild (met dank aan de DSB), ben een tijd dakloos geweest en ben door de media op genadeloze en soms onheuse wijze door het slijk gehaald. Een persoonlijk drama, zei de voorzitter. De Advocaat-Generaal keek stoïcijns voor zich uit en ik knikte vol zelfmedelijden.

Een gemakkelijke verdachte was ik niet en ik kan mij voorstellen dat de raadsheren en de Advocaat-Generaal mij af en toe wel konden schieten. Als het aan de Advocaat-Generaal ligt, komt dat er mischien nog wel eens van. Er ontspon zich bij tijd en wijle toch een soort machtsstrijd en dat heeft uiteraard alles te maken met het feit dat ik ook raadsheer ben geweest en mij niet de kaas van het brood laat eten. Op juridisch gebied was er ook wel het een en ander te verhakstukken. Hoe raar het ook klinkt, dat is voor mij smullen. Van een technisch-juridisch debat kan ik genieten en daarin ben ik heel goed. Dat mag je natuurlijk niet van jezelf zeggen in Nederland, maar dat is zo en dat wordt ook allerwegen erkend. Ook de voorzitter liet dat doorschemeren en Plasman merkte ook op dat ik een bijzondere cliënt ben, die hem vanwege de vakkennis de regie opdringt en die juridisch buitengewoon spitsvondig is. Dat is te veel eer. Want Plasman is behalve een uitstekend advocaat, ook een baasje en laat zich niet zomaar alles zeggen, ook niet door mij. Maar ik was goed op dreef en Plasman ook. We hadden ook goede argumenten en dat Plasman vroeg om mij van alle beschuldigingen vrij te spreken berustte op goede gronden.

De zaak die er uit sprong betrof uiteraard die van de schending van het raadkamergeheim. Een rechter die opzettelijk uit de school klapt, maakt zich schuldig aan een misdrijf. Dat staat in artikel 272 Wetboek van Strafrecht. Tot niet geringe ergernis van de Advcoaat-Generaal en tenminste een van de raadsheren, gaf ik eerst een college over opzet en schuld. In de beschuldiging stond namelijk dat ik – zakelijk weergegeven – “redelijkerwijs moest vermoeden” dat ik het geheim van raadkamer had geschonden. Ik betoogde dat “redelijkerwijs moeten vermoeden” een vorm van schuld is en niets met opzet te maken heeft. Want opzettelijk iets doen betekent “willens en wetens” iets doen. Het Openbaar Ministerie had dus een fout gemaakt in de tenlastelegging. Een fout die wordt veroorzaakt door een gebrek aan elementaire kennis van het strafrecht. Dat gebeurt naar mijn idee vaker. Het was niet de enige fout. Ook het opzettelijk schenden werd mij verweten, maar in de tenlastelegging niet omschreven met het woord “opzettelijk”, maar met de term “wist”. En “weten” is na oogmerk de zwaarste vorm van opzet. Het impliceert opzet met zekerheidsbewustzijn of noodzakelijkheidsbewustzijn. Ik heb daar vaak over geschreven en er jarenlang cursussen over gegeven, ook voor leden van het Openbaar Ministerie. De lessen waren kennelijk niet in volle omvang doorgedrongen. Management is belangrijker.

Maar het meest spitsvondig was mijn verweer dat het logisch gezien onbestaanbaar is, dat op het moment dat ik mijn twijfels over een veroordeling die ik (mede) had uitgesproken op papier had gezet, geen enkele duidelijkheid bestond over de inhoud en reikwijdte van het begrip raadkamergeheim, terwijl mij in de tenlastelegging wordt verweten  dat ik destijds wist dat ik dat geheim schond en de rechtbank die mij daarvoor veroordeelde in haar vonnis met een eigen begripsomschrijving komt. Een soort strafbaarheid met terugwerkende kracht. Ik zou dus op voorhand hebben geweten wat de rechtbank later als definitie van raadkamergeheim in haar vonnis opvoerde en mij daar willens en wetens schuldig aan hebben gemaakt. Een ongekend gedachtenexperiment. Ik zag dat Plasman van dit verweer genoot en er in zijn pleidooi op in haakte. Binnenkort schrijft hij er een stuk over in zijn column in het Parool.

Een ander hoogtepunt of dieptepunt was de beschuldiging dat ik een advocaat had getracht te dwingen mij op te bellen door hem op zijn voicemail aan te zeggen dat hij door de politie zou worden gearresteerd als hij niet zou bellen en door zou gaan met zijn criminele activiteiten. Het voert te ver om alle ins and outs van  deze zaak te bespreken, maar deze beschuldiging is echt te gek voor woorden. Plasman gaf een voorbeeld uit zijn eigen praktijk van een vader van een cliënt die er tijdens een gesprek met een kantoorgenoot van hem met het dossier vandoor ging. Plasman belde kort daarop met de man en eiste dat hij binnen het uur het dossier op kantoor zou afgeven, op straffe van aangifte. Geheel terecht uiteraard. Maar een vergelijkbare situatie met die van mij en het zou van de zotte zijn als Plasman voor poging tot dwang zou worden veroordeeld. Dat kan nooit en te nimmer de bedoeling van de wetgever zijn geweest en er ontstaat de indruk, zo betoogde Plasman, en zo voelde en voel ik het ook, dat het Openbaar Ministerie hier echt iemand “zoekt”.

Het verhaal wordt nog meer bijzonder, omdat uit de aangifte van de advocaat blijkt dat hij meende dat hij door criminelen zou worden gegijzeld. Maar ik had uitdrukkelijk op de voicemail ingesproken dat de financiële recherche onderzoek naar hem deed en dat hij het risico liep te worden aangehouden door de politie. Dat stond ook keurig in de tenlastelegging. Hier wordt een aangifte misbruikt om een beschuldiging te fabriceren. De Advocaat-Generaal heeft er geen woord aan besteed. Tekenend en bedroevend voor het niveau van het Openbaar Ministerie.

Fraai was de zaak dat ik mij zou hebben voorgedaan als advocaat. Dat is geen misdrijf, maar een overtreding. De dagvaarding was op dit punt door de rechtbank terecht nietig verklaard, omdat met geen woord was aangegeven tegenover wie ik mij bijv. als advcoaat had voorgedaan. Te weinig feitelijk, heet dat in juridisch jargon. Mevrouw Gonzales, die kennelijk niet was opgevallen dat de meest principiële beschuldiging over de opzettelijke schending van het geheim van raadkamer  in de tenlastelegging was verstoethaspeld, had zich op dit punt uitgeput om de tenlastelegging nader in te kleuren. Daarbij ging zij veel te ver, want het is geldend recht dat bij reparaties in de tenlastelegging niet mag worden afgeweken van de feitelijke toedracht die de officier van justitie oorspronkelijk voor ogen had. Maar dat was nu juist het punt. Die officier van justitie, mr. Brouwer, had de tenlastelegging zo kwalificatief en vooral ruim en algemeen omschreven, dat helemaal niet duidelijk was op welke situaties hij het oog had gehad en tijdens de zitting van de rechtbank werd het ook niet duidelijker.

Ik gaf al bij het begin van de zitting aan dat ik wilde dat deze zaak niet door het Hof werd afgedaan, omdat ik recht heb op een inhoudelijke behandeling door twee instanties en ik o.a. getuigen hierover wil horen. Tot mijn stomme verbazing zei de Advocaat-Generaal tijdens het requisitoir dat mijn zaak al eerder bij het Hof was aangehouden en dat het “noodzaakcriterium” meebracht dat het Hof hierover uitspraak deed. In mijn laatste woord kon ik alleen maar vol verbazing opmerken dat in de wet (artikel 423 Wetboek van Strafvordering) staat dat als de verdachte in een dergelijk geval terugwijzing verlangt, het Hof dat ook moet doen. De voorzitter keek mij met een nauw verholen glimlach aan en zei dat hij dat zou meenemen bij de beraadslaging. Ik kon een glimlach ook nauwelijks onderdrukken. Maar het is gênant.

Bij de andere feiten bleef het bij een herhaling van zetten, al week de Advocaat-Generaal soms aanzienlijk af van het door de officier van justitie in eerste aanleg ingenomen standpunt.

De Advocaat-Generaal kwam grosso modo tot dezelfde strafeis als de officier van justitie bij de rechtbank, maar koos bij de zaak van het raadkamergeheim de lijn van de rechtbank. Verbazingwekkend is weer wel dat die strafeis op een andere grondslag berustte en niet werd gemotiveerd. Dit sprong het meest in het oog bij de eis terzake van de beschuldiging van het opzettelijk schenden van het raadkamergeheim. Deze zaak was eerst door het Openbaar Ministerie geseponeerd omdat mijn uitlatingen niet strafbaar zouden zijn, nadat het Hof Leeuwarden vervolging gelastte kwam de officier van justitie bij de rechtbank tot een verrassende inkeer en eiste drie weken gevangenisstraf en nu eiste de Advocaat-Generaal een voorwaardelijke boete van 2500 euro. Geen peil op te trekken. Het Openbaar Ministerie is niet één en zeker niet ondeelbaar!

Dit waren wat mij betreft de highlights van een zitting, die ik “overall” als prettig heb ervaren. Prettig vooral door de aandacht en het gevoel dat er door de raadsheren serieus werd geluisterd. Het heeft mij eens te meer gestrekt in de overtuiging dat bij het Openbaar Ministerie een structureel tekort aan vakkennis is en dat dit mede voortvloeit uit een zeker dédain voor de zitting en een enorme en morbide scoringsdrift. Bij het Hof Leeuwarden merkte een Advocaat-Generaal na een zittingdag wel eens op: “Zo, ik ga nu lekker naar huis, gaan jullie maar kommaneuken over détails”. Maar om die détails gaat het nu juist en die détails kunnen enorme gevolgen hebben voor mensen. Het Openbaar Ministerie is kennelijk met andere zaken bezig. Te veel werk wordt overgelaten een parketsecretarissen. Dossiers worden niet zelden marginaal bestudeerd en het oordeel staat van te voren vast. Het meest trof mij nog dat ik het gevoel heb dat veel officieren van justitie en Advocaten-Generaal daar simpelweg niet mee zitten. Het zal ze in zekere zin een zorg zijn waarvoor iemand wordt veroordeeld. Als hij maar wordt veroordeeld. Het is bijna eng.

En helaas moet ik meer en meer constateren dat veel rechters er een potje van maken. De bewijsmotivering in de tegen mij gewezen vonnissen was op een aantal wezenlijke punten volstrekt ontoereikend (bijv. opzettelijk bewezen verklaren, maar geen bewijs voor opzet in het vonnis terug te vinden) en de motivering van bepaalde beslissingen ontbrak of ging aan innerlijke tegenstrijdigheid ten onder. Gebrek aan logisch denkvermogen is sowieso een bindende factor tussen staande en zittende magistratuur. Het heeft veel zo niet alles met de opleiding te maken. Gelukkig was er gisteren de persoonlijke aandacht, waren de meeste vragen van de raadsheren scherp en had ik het gevoel dat er goed werd geluisterd. Dat is tegenwoordig al heel wat en geeft een zeker vertrouwen in de afloop.

Copyright2009@Wedzinga

Dringend verzoek: Internet is een zegen een vloek. Het is een vloek omdat het een vrijbrief geeft aan intellectueel ondermaatse randdebielen om allerlei laster en onzin uit te kramen. Internet staat daar vol van. Dat ik daar hinder van ondervind, is tot daar aan toe. Ik heb een zeker pantser ontwikkeld. Maar ik heb nog een beetje hoop dat deze figuren inbinden en niet reageren op internet, wanneer zij beseffen dat zij daardoor ook mijn twee zoontjes beschadigen. En die zijn helaas al genoeg beschadigd. Ook wil ik daardoor mijn voormalige echtgenote ontzien. Dit bericht is voor dergelijke nitwits niet bedoeld, dus laten ze zich svp op het lezen van kleine berichtjes in de krant van Wakker Nederland storten en hun onzin voor zich houden.