Ook, of misschien moet ik zeggen, zelfs, misdaadverslaggeving is aan regels gebonden. Geschreven en ongeschreven regels. Die regels zijn de laatste tijd door de Straatsburgse rechters aangescherpt. Hierbij heeft een belangrijke rol gespeeld dat beeldvorming in de media invloed kan hebben op het verloop en de uitkomst van het strafproces. De grondgedachte van artikel 6 EVRM is dat er sprake is van een eerlijk proces en dat wordt uitgegaan van de onschuld van de verdachte. Die gedachte brengt mee dat het OM het bewijs voor de schuld van de verdachte moet leveren. Een verdachte is geen dader. Ook niet na een veroordeling. Eerst als de veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan, mag de verdachte “dader” worden genoemd en mag er worden gesproken van een “veroordeelde”. Een ieder die met enige regelmaat kennis neemt van de wijze waarop in de media wordt bericht over strafzaken, weet dat deze regels massaal worden overtreden. Daarbij maakt het niet uit of het zoeklicht wordt gericht op een ‘kwaliteitskrant’ als de NRC of op De Telegraaf. Landelijke en regionale kranten, tijdschriften, radio- en televisieprogramma’s …. het is, om het plat te zeggen, één pot nat, al zijn er uiteraard gradaties. En wie zich op het internet begeeft en bepaalde sites raadpleegt, waant zich helemaal in een anarchie, waar belediging, smaad en laster niet de uitzondering, maar de regel is.
Wie de indruk heeft dat het allemaal een woordenspel is, vergist zich. Een woord kan veelzeggend zijn. Zo werd in de Leeuwarder Courant van 20 juni j.l. onder de kop “”Politie stuit op moderne slavernij” gewag gemaakt van Roemeense bouwvakkers die in Friesland en Utrecht onder erbarmelijke omstandigheden werkten. Dat bleek, aldus de krant, uit het Jaguar-onderzoek van het Mensenhandel Interventieteam van de Friese politie. Vervolgens deed officier van justitie Marteijn Kappeyne van de Coppello er nog een schepje bovenop door van “moderne uitbuiting” en “slavernij” te spreken. De zaak moest nog voorkomen, maar de officier verwachtte nog meer arrestaties. Op de pro forma zitting brak advocaat Plasman terecht de staf over deze gang van zaken. Want terwijl de zaak nog moest voorkomen werden zijn cliënten al aan de schandpaal genageld en dat nog wel omdat officier Kappeyne van de Coppello op de pro forma zitting onomwonden toegaf dat hij de krant inzage had gegeven in delen van het strafdossier. Plasman sprak van tryal by media en eiste vrijlating van zijn cliënten.
Zover is het nog niet en zover zal het misschien ook niet komen, maar Plasman heeft natuurlijk een punt. Dat een officier van justitie een krant inzage geeft in een strafdossier vind ik stuitend, maar juridisch gezien is het mijns inziens nog stuitender dat de krant de beweerdelijke uitbuiting als een fait accompli presenteert. Dat is in strijd met de onschuldpresumptie, die is verankerd in het EVRM. Op die onschuldpresumptie deed ook advocaat Stijn Franken een beroep in het proces tegen Holleeder. Holleeder is immers in de media massief geportretteerd als afperser en moordenaar en ga tegen die beeldvorming maar eens “vechten”. Dat is vechten tegen de bierkaai. Het probleem is in dit soort zaken dat Nederlandse rechters hiermee moeilijk uit de voeten kunnen. Ik zal daarom een aanzet tot gedachtenvorming geven.
Bezien vanuit de achtergrond van het EVRM zou niet-ontvankelijkheid van het OM de passende sanctie zijn. Maar die consequentie durven rechters niet te nemen, zeker niet in een zaak als die van Holleeder. Het maatschappelijk onbegrip zou, zo is vermoedelijk de gedachte, groot zijn. Wat dan meestal gebeurt is dat de rechter tot strafvermindering overgaat. Een beetje in de geest van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Maar het slaat nergens op. Zo kreeg Holleeder van de rechtbank Amsterdam een jaar minder gevangenisstraf opgelegd omdat (o.a.) Fred Teeven, het ongeleide projectiel van eerst het OM en nu van de VVD, zich incriminerend had uitgelaten over Holleeder. Ik begrijp de hieraan ten grondslag liggende gedachte niet en ik heb die gedachte ook niet in het vonnis van de rechtbank kunnen lezen. Dat de rechter tot strafvermindering overgaat als de verdachte niet binnen een redelijke termijn wordt berecht, vind ik passend. Want die verdachte heeft onredelijk lang onder de druk van een strafvervolging moeten leven. Maar hier gaat het om iets anders.
Mijns inziens zou in het voetspoor van de rechtspraak van het EHRM, zoals ik die begrijp, moeten worden gekeken naar de aard en de ernst van de zaak, wie de belastende uitlatingen doet, in welke bewoordingen die zijn gegoten, hoe massief de beeldvorming is geweest, hoe de impact er van is geweest op de meningsvorming van het publiek en op het persoonlijk leven van de verdachte en in welke mate en op welke wijze het OM hierbij is betrokken. De waardering van deze parameters zouden de strafvorderlijke sanctie moeten bepalen. Uitgangspunt zou de niet-ontvankelijkheid moeten zijn, maar onder omstandigheden zou een strafvermindering passend kunnen zijn. De rechter zou dit dan wel moeten motiveren.
Ook tegen de journalist die over de schreef gaat, zou moeten worden opgetreden. Journalistieke vrijheid is een groot goed, maar kent zijn grenzen. Een journalist moet aan objectieve waarheidsvinding doen. Het probleem is evenwel dat iedereen zich journalist mag noemen en dat het niveau van misdaadverslaggeving vaak ver onder de maat is. Uit een onderzoek dat enkele jaren geleden door de Raad voor de Rechtspraak is uitgevoerd komt naar voren dat rechtbankverslaggeving vaak tendentieus of onjuist is. Kennis van zaken ontbreekt veelal, ook bij verslaggevers die zich “specialist” noemen, omdat zij veel rechtszaken bezoeken of rechten hebben gestudeerd. Maar niet iedere meester in de rechten, is het recht meester.