Dat de Procureur-Generaal het verzoek van de advocaat van Wilders tot het instellen van cassatie in het belang der wet heeft afgewezen, was voorspelbaar. Deze bijzondere procedure is bedoeld voor zaken die normaliter, via de gewone weg, de Hoge Raad niet bereiken en daarvan is in dit geval geen sprake. En of er, zoals de advocaat betoogde, sprake is van ambtsmisdrijven, waarvoor een bijzondere strafvorderlijke procedure geldt, moet volgens de Procureur-Generaal eerst nog maar eens feitelijk worden uitgezocht. Het antwoord weet ik echter nu al wel: Nee. Artikel 44 Wetboek van Strafrecht spreekt van “schending van een bijzondere ambtsplicht” en -kort gezegd- “misbruik van macht”. Geen van beide zijn van toepassing. Wilders zal zich dus moeten verantwoorden voor de rechtbank, waarna eventueel hoger beroep en beroep in cassatie kan worden ingesteld. Wordt vervolgd, pleegt men dan te zeggen. Dat zal Wilders vermoedelijk ook als muziek in de oren klinken.
In enkele uitzonderlijke gevallen is de zaak wel door de Procureur-Generaal aan de Hoge Raad voorgelegd. Maar dat waren zaken waarin het hoogst twijfelachtig was of strafvervolging mogelijk was en het dus mede om proceseconomische redenen zinvol was om het oordeel van de Hoge Raad in te roepen. Dit was het geval in de zaken Bouterse (HR 18 september 2001, LJN: AB1471) en Euratom (HR 13 november 2007, LJN: BA9173). In die zaken had Nederland geen rechtsmacht, dat wil zeggen had het Openbaar Ministerie niet het recht om te vervolgen. Zo was in de zaak Bouterse geen aanknopingspunt te vinden voor het feit dat de vermoedelijke dader c.q. het slachtoffer Nederlander was of daarmee gelijkgesteld mocht worden dan wel dat de vermoedelijke dader zich ten tijde van zijn aanhouding in Nederland bevond. Dit was op grond van de artikelen 1 en 2 Uitvoeringswet Foltertingverdrag een vereiste voor vervolging en berechting in ons land van een feit dat in het buitenland kort gezegd: Van te voren stond al vast dat vervolging van Bouterse kansloos was en dus betekende de vernietiging van de beschikking tot vervolging het einde van de zaak.
De Procureur-Generaal heeft besloten om de zaak van Wilders niet aan de Hoge Raad voor te leggen. Wilders kan dus binnenkort een dagvaarding verwachten, waarin hij zal worden beschuldigd van het aanzetten tot haat en discriminatie (art. 137d Wetboek van Strafrecht) alsmede van groepsbelediging, waar het gaat om zijn vergelijkingen met het nazisme (art. 137c Wetboek van Strafrecht). Omdat ik over de strafbepalingen die in het geding zijn, in het verleden heb gepubliceerd in gezaghebbende boeken en tijdschriften, permitteer ik mij nu alvast op te merken dat vanwege een combinatie van technisch-juridische en rechtspolitieke argumenten Wilders moet worden vrijgesproken. Ik kom er te zijner tijd op terug.