Op weg naar een eerlijk proces

De strafrechter in het verdachtenbankje?
6 augustus 2008
Twijfels Deventer Moordzaak na verschijnen boek Bas Haan bepaald niet weggenomen
15 februari 2009
Show all

Dat de strafrechtspleging voor verbetering vatbaar is, zal niemand in twijfel trekken. Maar dat het strafrecht in een existentiële crisis verkeert en op instorten staat, zal menigeen op zijn zachtst gezegd overdreven vinden, zeker als de boodschap afkomstig is van een voormalig rechter en wetenschapper die in ongenade is gevallen. Niettemin ben ik zeker niet de enige die dat vindt en mijn oordeel steunt op deugdelijke juridische en sociaal-wetenschappelijke argumenten.

Wanneer ik mij beperk tot het Nederlandse strafrecht, valt op dat die crisis zich naar buiten toe manifesteert, doordat de staande – en de zittende magistratuur (OM en rechters) meer en heviger dan in het verleden aan kritiek blootstaan. Die maatschappelijke kritiek zou nog veel feller zijn wanneer de “mainstream media” de durf zouden hebben het politiek-juridische establishment aan te pakken. Maar om hun moverende redenen beperken die media zich tot het aankaarten van incidenten, doorgaans in de vorm van ernstige rechterlijke dwalingen. Zaken als de Puttense Moordzaak en de Schiedammer Parkmoord liggen een ieder vers in het geheugen. Maar dat die incidenten model staan voor een structurele scheefgroei in het strafrechtsysteem komt niet of nauwelijks aan de orde, laat staan dat wordt getracht de fundamenten van dat systeem te veranderen.

De ergste kwaal waaraan het strafrecht lijdt is naar mijn mening de wanverhouding tussen enerzijds bevoegdheden van politie en justitie en anderzijds de rechten van de verdachte annex de bevoegdheden van de advocaat/raadsman.  Van equality of arms is geen sprake! Hoe erg die kwaal is, komt aan het licht wanneer die wanverhouding wordt afgezet tegen de wijze waarop rechterlijke controle op het opsporingsonderzoek plaatsvindt. Het OM maakt de dienst uit en de rechterlijke controle daarop is gebrekkig, omdat strafrechters te lijdelijk zijn en te veel op het kompas van het OM varen. Een zeker conservatisme is deze beroepsgroep niet vreemd. Daarbij komt dat strafrechtspleging een monopolie is van juristen, dat OM en rechters te dicht op elkaars lip zitten en vaak uit dezelfde groep juristen worden gerecruteerd. Het feit dat de advocatuur het nogal eens laat afweten, komt omdat er te veel kleine advocatenkantoren zijn, die zich niet de “luxe” kunnen permitteren om zich te specialiseren. En zeker niet in het strafrecht, dat te weinig geld in het laatje brengt. Een adequate verdedigingsstrategie en een goed juridisch-technisch weerwoord van de zijde van de verdediging blijft dan ook vaak uit. Ook op dit punt valt er veel te verbeteren.

Een belangrijke verbetering zou dan ook zijn om de opleiding tot officier van justitie te scheiden van die tot rechter, te onderkennen dat het OM in meer of mindere mate de tegenpartij van de verdediging is en dus niet onpartijdig. In ons stelsel is het OM een vreemde eend in de bijt. Het OM maakt met de rechters deel uit van de Rechterlijke Macht, maar is tevens aanklager, leidt het opsporingsonderzoek, past dwangmiddelen toe, bepaalt wie en waarvoor iemand voor de strafrechter moet komen en is belast met de tenuitvoerlegging van rechterlijke vonnissen. Een merkwaardige, dualistische positie, die veel weg heeft van een spagaat. In de loop der tijd heeft het OM zich meer en meer tot “crimefighter” ontwikkeld en de op papier onpartijdige positie laten varen. Misschien is dat ook wel onvermijdelijk. Het OM is voorspelbaar en opportunistisch, denkt beleidsmatig en instrumenteel. Het wettelijk kader dient aan deze veranderde houding en positie inhoud te geven door het OM uit de Rechterlijke Macht te zetten.

Maar er moet veel meer veranderen. Zo is het wat mij betreft geen wet van Meden en Perzen dat rechterlijke beslissingen uitsluitend door juristen worden genomen. Er is veel voor te zeggen om “rechterlijke beslissingen” te laten nemen door multidisciplinair samengestelde teams, waarvan behalve juristen bijvoorbeeld ook, afhankelijk van de zaak, gedragsdeskundigen (psychologen/psychiaters) en/of forensische wetenschappers deel uitmaken. Waar zaken steeds ingewikkelder worden en de forensisch-wetenschappelijke technieken steeds verfijnder, moet de huidige praktijk waarin rechters blindelings op een rapport van een “onafhankelijk” deskundige afgaan, vaak zonder ook maar enig benul te hebben van de kwaliteit en de strekking van dat rapport, worden afgeschaft. Het gevaar voor rechterlijke dwalingen is levensgroot en zal alleen maar toenemen. Want de verleiding voor rechters om klakkeloos een oordeel van een door het OM “ingehuurde” deskundige tot het zijne te maken is groot, met alle gevolgen van dien.

Op de “onafhankelijke” status van zo’n rapport valt overigens ook het nodige af te dingen. De rapporten worden in de regel geschreven door deskundigen die worden betaald door het Ministerie van Justitie en die worden gestuurd door het OM. Het is de hoogste tijd dat de wetenschappelijke disciplines waarop in het strafrecht een beroep wordt gedaan, onafhankelijk van het OM opereren en toegankelijk zijn voor zowel de verdediging als voor justitie, zonder dat de advocaat het fiat nodig heeft van het OM en de kosten door de verdachte moeten worden betaald. Hierop verder bordurend zal ook aan de wildgroei van opsporingsbevoegdheden een halt moeten worden toegeroepen. Te veel ingrijpende opsporingsbevoegdheden mogen door het OM zelfstandig worden ingezet, dat wil zeggen zonder rechterlijke controle. En als er al rechterlijke controle plaatsvindt, zoals bij een spoedhuiszoeking, is dat vaak een wassen neus. Rechterlijke controle bij ingrijpende opsporingsbevoegdheden dient vooraf plaats te vinden, door daarin gespecialiseerde rechters die niet later op de zaak zitten en het gebruik van dat middel ook daadwerkelijk toetsen en niet als een automaat een stempel zetten.

Ook het politieverhoor tijdens de eerste dagen van het voorarrest moet ingrijpend van karakter veranderen. De advocaat moet van meet af aan bij het politieverhoor aanwezig zijn om de rechtmatigheid te kunnen beoordelen. En niet alleen bij het eerste verhoor, want in dat geval laat zich voorspellen dat het verhoor na hooguit een minuut of twee, drie zal worden beëindigd, om direct daarna, maar dan zonder advocaat, intensief en extensief te worden hervat. Als iemand wordt verdacht van een ernstig misdrijf moet het verhoor op band worden opgenomen. Bijstand door de reclassering moet in een vroegtijdig stadium worden gerealiseerd en niet alleen bestaan uit een kort, nietszeggend gesprekje. Ook het horen van getuigen moet op band worden opgenomen. Het zou mij niet verbazen wanneer getuigen te vaak door politie en justitie worden “geleid” en verdachten te vaak worden “misleid”. Elk woord in een proces-verbaal kan van betekenis zijn en veel verdachten zijn zich daarvan niet bewust. De regeling voor de bedreigde getuige kan wat mij betreft blijven bestaan, met dien verstande dat wanneer die getuige anoniem wenst te blijven er goed op moet worden toegekeken dat de belastende verklaring bevestiging vindt in de verklaring van een “andere” getuige. De regeling voor de kroongetuige dient stantte pede te worden afgeschaft. Verklaringen die door justitie zijn “gekocht”, zijn per definitie onbetrouwbaar.

De positie van de Rechter-Commissaris moet worden herzien. Zijn rol zou zich vooral moeten richten op het toetsen van de inzet van opsporingsbevoegdheden een dwangmiddelen en minder op het horen van getuigen. Dat laatste mede omdat het verplicht zou moeten zijn om belangrijke getuigen op de terechtzitting te horen. Als rechter heb ik ervaren hoe belangrijk het is om een getuige op de zitting te zien en te horen. Dan maar minder strafzaken afdoen. Rechtspleging is geen productie en mag ook nimmer een instrumenteel, beleidsmatig instrument zijn. Het gaat om mensen!

De wettelijke regeling voor verkorte vonnissen moet worden geschrapt, al is het maar om te voorkomen dat partijen nodeloos in beroep gaan. Het maken van “uittreksels” -voorzover dat nog gebeurt – is helemaal uit den boze. De bewijsconstructie moet direct op papier staan en niet na pakweg een jaar of twee intuïtief worden gereconstrueerd. Vanzelfsprekend zal het bewijsstelsel ook weer inhoud moeten krijgen. De rechterlijke overtuiging die al bij het bestuderen van het door het OM samengestelde dossier ontstaat en dus wezenlijk door het OM wordt “gedicteerd” mag, anders dan nu, slechts een bijkomende factor zijn. Die overtuiging moet uit de wettige bewijsmiddelen worden geput en het mag niet zo zijn dat op basis van de overtuiging het bewijs bij elkaar wordt gesprokkeld.

Rechterlijke uitspraken moeten worden gemotiveerd en dat moet grondig gebeuren. Een motivering is niet hetzelfde als een conclusie en ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat er rechters en officieren zijn, die het verschil niet kennen. De schijn van eenparigheid moet worden afgeschaft. Rechters die er een “dissenting opinion” op nahouden, moeten die mening in het vonnis op papier zetten. Dat doet aan het gezag van de rechterlijke uitspraak niet af, integendeel! De bewijsredenering van de rechter mag niet, zoals nu, een aan de bewijsmiddelen gekoppelde standaardzin zijn. En strafmotiveringen moeten normatief zijn en mogen niet neerkomen op een wezenloze letterlijke en feitelijke herhaling van de bewezenverklaring. Die motivering hangt uiteraard af van de aard en modaliteit van de opgelegde sanctie. De sanctie “zelf” moet door computers worden bepaald, waarbij binnen bepaalde, wettelijke bandbreedtes, de rechter nuances mag aanbrengen. Aan de hand van bepaalde zaakskenmerken zal er dus een landelijke “sanctieindex” moeten worden ingevoerd.  Nu is de opgelegde sanctie in min of meer vergelijkbare zaken naar mijn smaak te verschillend.

Tenslotte: In het voorafgaande heb ik à l’improviste een aantal ideeën voor een in mijn ogen rechtvaardiger strafrecht geventileerd. Deze ideeën zijn niet uitgewerkt en verre van volledig. Ik kom er dan ook op terug. Mijn volgende posting zal echter gaan over een recente uitspraak van het EHRM, die wel eens grote gevolgen zou kunnen hebben voor de praktijk van onze strafrechtspleging.

Copyright@2009Wedzinga