Mr. W. Wedzinga

Over Strafrecht en nog veel meer

                                                        

19 januari 2015

Moord in de verleden tijd

Het misdrijf moord wordt in het bijzonder gekenmerkt door het feit dat de dader “met voorbedachten rade” heeft gehandeld. Daarin verschilt moord ook van doodslag. Beide misdrijven hebben gemeenschappelijk dat is vereist dat iemand een ander “opzettelijk” van het leven heeft beroofd. Maar bij moord komt er dus iets bij. Moord is dus een doodslag + variant en de voorbedachte rade is in die verhouding een strafverzwarende omstandigheid. Daaruit vloeit voort dat “voorbedachte rade” iets anders is dan opzet. Voorbedachte rade is dan ook verenigbaar met alle vormen van opzet, inclusief voorwaardelijk opzet. Ook iemand die niet de bedoeling (“oogmerk”) heeft gehad een ander van het leven te beroven, maar willens en wetens door zijn handelen een groot risico neemt dat die ander wordt gedood (“voorwaardelijk opzet”), kan met voorbedachte rade hebben gehandeld. Gemeenschappelijk aan beide delictsbestanddelen is uiteraard wel dat moet worden bewezen dat verdachte op het moment van handelen aan die vereisten heeft voldaan. Over wat precies onder “voorbedachte rade” moet worden verstaan bestond en bestaat niet alleen in de praktijk van de strafrechtspleging verschil van mening. Of misschien moet ik zeggen dat er niet zozeer verschil van mening bestaat, maar vooral verschil in duiding. Die onduidelijkheid spits […]
30 mei 2014

HR: Jeugdige getuigen en de wetssytematiek

Aan het gebruik van verklaringen van getuigen  die nog geen 16 zijn, stelt de wetgever bijzondere eisen. Zij worden door de R-C niet beëdigd, maar aangemaand de waarheid te verklaren (art. 216a lid 2 Sv). En wanneer het van de verklaring  opgemaakte p-v voor het bewijs wordt gebruikt, moet dat in het vonnis in het bijzonder worden gemotiveerd. Ontbreekt die motivering, dan leidt dat tot nietigheid, zegt art. 260 lid 4. Krachtens art. 415 SV geldt art. 260 Sv ook in hoger beroep. Er kleeft kennelijk iets onbetrouwbaars aan die verklaringen. In HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:437 ontbrak die motivering en was de door de jeugdige getuige bij de R-C afgelegde verklaring niettemin voor het bewijs gebruikt. De zaak was heftig. De getuige zou door zijn vader zijn bedreigd en mishandeld. En zijn verklaring was nodig om tot een bewezenverklaring en veroordeling te komen omdat vader geen bekentenis had afgelegd. Want weliswaar had zijn oudere broer over de mishandeling en bedreiging een verklaring afgelegd, maar dat is niet voldoende. Die veroordeling was er dus gekomen, maar het Hof was in de fout gegaan. Een fout die rechters wel eens vaker maken. Art. 260 lid 4 Sv wordt soms over het […]