Kroongetuige La Serpe vangt bot bij de rechtbank, maar kan cashen bij OM

Peter R. de Vries en de beerput van de rechterlijke macht
19 april 2010
De loverboy, zijn zieke moeder en de menselijke maat
29 april 2010
Show all

 

In een uitgebreid gemotiveerd tussenvonnis heeft de rechtbank Amsterdam vandaag de klachten van kroongetuige La Serpe over de  deal die hij met het Openbaar Ministerie en het Team Getuigenbescherming (TGB).   Bij het lezen van het tussenvonnis moest ik onwillekeurig terugdenken aan het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2010 (LJN:BK8132)  waarin de vrijspraak van de van oorlogsmisdaden verdachte Kouwenhoven werd vernietigd en bekroop mij de gedachte dat interpretatie in het recht veel mogelijk maakt. Waar een wil is, is een weg. Anders dan in de media werd beweerd vernietigde de Hoge Raad de vrijspraak van het Hof omdat het horen van (anonieme)  getuigen à charge die noodgedwongen eerst op het laatste moment door het Openbaar Ministerie konden worden opgeroepen, ook dan  “noodzakelijk”  kan zijn, indien het vervolgingsbelang daarmee gediend kan zijn. Het Hof had dit vervolgingscriterium volgens de Hoge Raad ofwel ten onrechte niet gehanteerd ofwel niet gemotiveerd waarom het niet van toepassing was. De bekende cassatietechnische tweetrap. In gewoon Nederlands rekte de Hoge Raad het “noodzakelijkheidscriterium” dus op en vond hij, gelet op de inhoud van die verklaringen, dat die relevant waren. Advocate Weski beweerde in NOVA het tegendeel en zat glashard te liegen. Ik maak mij sterk of een dergelijke overweging, waarin de Hoge Raad zich op het terrein van de wetgever lijkt te begeven en een wettelijk criterium extensief uitlegt, in een minder zwaarwegende zaak ook zou zijn gemaakt.

In het Liquidatieproces zou het tussenvonnis eveneens gekleurd kunnen zijn door het belang van de zaak. De rechtbank motiveert uitgebreid waarom zij de opvatting van La Serpe niet deelt, maar zij overtuigt niet en sterkt mij in het vooroordeel dat het doek eigenlijk al gevallen is. In een sterk wetshistorisch getint betoog, komt de rechtbank tot de slotsom dat de deal tussen La Serpe en het TGB in beginsel los staat van de deal tussen La Serpe en het Openbaar Ministerie. Bij het eerste gaat het om de veiligheid en de tweede deal staat in het teken van de strafvermindering. Dat de onderhandelingen over de deal parallel lopen met elkaar en dat het Openbaar Ministerie ook in sterke mate betrokken is bij de deal met het TGB, doet daaraan niet af. Als La Serpe moeite heeft met de deal die hij met het TGB heeft gesloten, moet hij maar naar de civiele rechter stappen, aldus de rechtbank.  Uitsluitend indien er “zwaarwegende aanwijzingen” zijn dat er “sprake is van een tegen de achtergrond van de nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming inhoudelijk excessieve of volstrekt niet te onderbouwen voorziening of toezegging hiertoe, waartoe geen redelijk handelend officier van justitie met het oog op de gerechtvaardigde veiligheidsbelangen van de kroongetuige had kunnen komen, willen verzoeken om nader onderzoek naar de uiteindelijk gesloten TGB-deal(s), dan wel naar de onderhandelingen in de aanloop hiertoe, voor toewijzing in aanmerking komen”.

Opvallend is dat de rechtbank een strafrechtelijke toetsing van de deal met het TGB slechts bij hoge uitzondering toelaatbaar vindt, terwijl zij in haar tussenvonnis herhaaldelijk memoreert dat er een meer of minder sterke wisselwerking tussen de deals bestaat. Het criterium “zwaarwegende aanwzijingen”  is in dit geval veelzeggend. Veelzeggend is eveneens dat als het al, gelet op het criterium, tot een toetsing door de strafrechter komt, de rechtbank weinig ruimte laat om de deal met het TGB onrechtmatig te verklaren. Artikel 359a Wetboek van Strafvordering staat dit in de weg, tenzij er een link is. Waar het gaat om toetsing van de deal met het Openbaar Ministerie is de rechtbank aanzienlijk guller. Dat kan ook gemakkelijk, want de wet eist van de zittingsrechter dat hij de deal met het Openbaar Ministerie toetst en artikel 359a Wetboek van Strafvordering is zo gezien dus geen spelbreker. Maar er valt weinig of niets te toetsen. Het gaat om een toezegging tot strafvermindering, die al door de Rechter-Commissaris van een goedkeuringstempel is voorzien. De rechtbank overweegt hier dat “aannemelijk moet zijn geworden”  dat zich onregelmatigheden bij de totstandkoming van de overeenkomst hebben voorgedaan, bijv. in de vorm van misleidende, onvolledige of onjuiste informatieverstrekking door het Openbaar Ministerie. Omdat La Serpe zelf hierover niet eenduidig is geweest, wordt ook deze klacht door de rechtbank in de prullenmand gedeponeerd.  Zouden zich wel onregelmatigheden hebben voorgedaan, dan rijst de vraag of, en zo ja, welke repercussies dat moet hebben in de zaak waarin de kroongetuige voor het Openbaar Ministerie optreedt.

Tegen dit tussenvonnis kan slechts hoger beroep worden aangetekend gelijktijdig met het appel tegen het eindvonnis. Voorlopig staat La`Serpe dus met lege handen. En ook de advocaten van de verdachten hebben vooralsnog op dit punt het nakijken. Een ander oordeel was zeer wel mogelijk geweest, want de door de rechtbank ingenomen stelling dat de twee overeenkomsten los van elkaar staan, is voor betwisting vatbaar. De rechtbank laat bovendien doorschemeren dat ook riante financiële beloningen van de kroongetuige tot de mogelijkheden behoren. Het Openbaar Ministerie zal dat toejuichen. Ik vind het een geval van wetsontduiking c.q. wetsomzeiling. Doordat onze wetgever met de kroongetuigenregeling weer eens een juridisch gedrocht heeft geproduceerd, kan het Openbaar Ministerie het verbod van een financiële tegemoetkoming gemakkelijk omzeilen door het op het bord te schuiven van het TGB, die nota bene onder de regie van het Openbaar Ministerie staat. Hoe hoog de premie is, zal onduidelijk zijn, want dat heeft “natuurlijk” met de veiligheid van doen en leent zich niet voor een openbare discussie. Het maakt de kroongetuige nog onbetrouwbaarder dan hij al is. 

Copyright@Wedzinga2010